197 Kunst en criminaliteit - PDF Free Download (2025)

197 Kunst en criminaliteit

jaargang 23 januari/februari

Colofon

Jester&le verkenningen is eon gezamenlijke uitgave van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum van het Ministerie van Justitie en Gouda Quint BV. Het tijdschtift verschijnt negen keer per jaar. Redactieraad drs. AC. Berghuis prof.dr. I-LG. van de Bunt drs. L. Boendermaker dr. A Klijn dr. A klink drs. I. Passchier Redactie dr. M.AV. Klein-Meijer dr. BA.M. van Stokkom mr. P.B.A ter Veer Redactieadres Ministerie van Justitie. WODC Redactie Justitiele verkenningen Postbus 20301 2500 EH 's-Gravenhage Fax: 070-370 79 48 Tel: 070-370 71 47 WODC - documentatie Voor inlichtingen informatiedesk: 070-370 65 53. Abonnementen Justitiele verkenningen wordt gratis verspreid onder personen en instellingen die beleidsmatig werkzaam zijn ten behOeve van het Ministerie van Justitie. Degenen die in aanmerking denken to komen voor een gratis abonnement kunnen zich uitsluitend schriftelijk wenden tot bovenstaand redarnieadres. Andere belangstellenden kunnen zich tegen betaling abonneren. Zij dienen zich to wenden tot: Uitgeverij Gouda Quint BV Postbus 23 7400 GA Deventer tel: 0570-6331 55

Administratie en adreswijzigingen De abonnementenadministratie wordt verzorgd door Libresso BV Postbus 23 7400 GA Deventer lel: 0570-6331 55 Adreswijzigingen kunnen worden doorgegeven door het adresstrookje toe to zenden am' Libresso. Advertentie - exploitatie Bureau Van Vliet by Postbus 20248 7302 HE Apeldoorn [el: 055-35341 21. fax: 055-534 11 78 Beeindiging abonnement Betaalde abonnementen kunnen tot uiterlijk 31 december van het lopende abonnementsjaar worden opgezegd. Bij niet bjdige opzegging wordt het abonnement automatisch voor eon jaar verlengd. Gratis abonnementen kunnen desgevraagd to ellen tijde beeindigd worden. Abonnementsprijs De abonnementsprijs bedraagt f 95,- per jaar; studenten krijgen 20% korting (gedurende maximaal vijf jaar). Berating geschiedt bij voorkeur met de te ontvangen stortings-acceptgirokaarten. Nabestellingen Losse nummers kunnen worden nabesteld bij Libresso of Uitgeverij Gouda Quint (bij meet clan dertig exemplaren). De prijs van losse nummers bedraagt f 14 r (exclusief verzendkosten). Ontwerp en drukwerk Hans Meiboom. Amsterdam Druk Sdu Graflsch Bedrijf ISSN: 0167-5850 Opname van een artikel in dit todschrift bate/cent niet dat de inhoud elven het standpunt van de Minister van Agile& weergeett

Inhoud

3

Voorwoord 5 mr. drs. S.M. Gimbrere

Het Unidroit-verdrag; over de Internationale bescherming van cultuurgoederen 8 drs. Ch.E. van Rappard en drs. J.E.P. Leistra

Kunst in den vreemde; Internationale verdragen ter bescherming van nationaal cultureel erfgoed 18 prof. dr. A.W.A. Boot en drs. A.M. ten Wolde Witwassen In de kunsthandel 32 dr. G. Breeuwsma De rust van het onherstelbare; een kleine psychologie van het kunstvandalisme 41 mr. drs. T.A. Schiphof

Kunstvandalisme; vernieling, verwaarlozing en het 'droll au respect' van de kunstenaar 54 Summaries Journaal

63

65

mr. H.A.C. Smid

Financieel rechercheren; de baby- en peuterjaren van een fenomeen 65 Literatuuroverzicht 72 Algemeen 72 Strafrecht en strafrechtspleging 74 Criminologie 77 Gevangeniswezen/tbs 83 Jeugdbescherming en -delinquentie 84 Politie 87 Verslaving 88 Slachtofferstudies 90 Boeken en rapporten 91

Voorwoord

5

De hoge prijzen die tegenwoordig betaald worden voor kunst maken het aantrekkelijk om er illegaal in te handelen. Volgens Interpol gaan er miljarden dollars om in de illegale verhandeling en roof van kunstwerken. Na verdovende middelen en wapens komt de illegale kunsthandel qua omvang op de derde plaats. Vooral de ontwildcelingslanden zijn het slachtoffer van plunderaars en louche handelaars. Collectioneurs in Londen, Tokio of Amsterdam betalen grof geld voor kunstschatten afkomstig uit tempels of graven van oude beschavingen. Geen wonder dat de douane in havens en vliegvelden steeds meer buitenlandse kunstvoorwerpen aantreft. Zo werden in olctober 1995 Cambodjaanse en Thaise beeltenissen in de Rotterdamse haven gevonden. Het ging onder andere om twee hemelnimfen van het tempelcomplex Angkor Wat in Cambodja, een van de monumenten die door de Unesco op de zogenaamde werelderfgoedlijst zijn geplaatst. De minister van Justitie vreest dat Nederland een slecht imago begint te krijgen op het gebied van Wegale handel in cultuurgoederen. Mede hierom heeft Nederland op 27 juni 1996 het Unidroit-verdrag inzake gestolen of onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen ondertekend. Het verdrag voorziet in de mogelijkheid dat een staat een gestolen of onrechtmatig uitgevoerd cultuurgoed via een rechterlijke instantie kan terugvorderen. De bezitter die te goeder trouw dat cultuurgoed heeft aangeschaft, heeft recht op een redelijke vergoeding bij teruggave of terugkeer van dat goed. Hij moet dan wel aantonen dat hij zorgvuldig heeft gehandeld. Een tweede onderwerp dat in dit themamunmer wordt besproken is kunstvandalisme. Ook dit verschijnsel is regelmatig in het nieuws. Meestal gaat het om vernieling van beeldhouwwerken in het openbaar domein. De meer spectaculaire gevallen hebben betrelcking op vernieling van kostbare en soms roemrijke kunstwerken in musea. Onlangs nog spoot de Russische kunstenaar Alexander Brener met groene verf een dollarteken op een doek van Malevitsj (geschatte waarde: 15 miljoen gulden) in het Stedelijk Museum te Amsterdam. 'Het kon wel wat verbetering gebruiken', merkte hij tijdens zijn aanhouding op. De moderne kunstvandaal, zegt de psycholoog Breeuwsma in dit nummer, zet hoog in en plaatst zich in feite op het niveau van de kunstenaar zelf. Om deze reden laadt hij de verdenlcing van gekte op zich. Het is dan ook interessant de motieven van de kunstvandaal te achterhalen: waarom molesteert hij een schilderij? Vanwege de symbolische betekenis (zoals de vroegere beeldenstormers)? Wil hij een daad stellen? Gevestigde belangen (museum; kunsthandel) een loer draaien? Beroemd worden? In haar openingsbijdrage bespreekt S.M. Gimbrere de contouren van het Unidroit-verdrag. Ze stelt dat in elke afspraak om het verkeer van

JustitIëJe verkenningen, kg. 23, nr. 1, 1997

6

cultuurgoederen te reguleren twee uitgangspunten om voorrang strijden: bescherming en uftwisseling. Het Unidroit-verdrag staat vooral in het teken van bescherming van het nationale erfgoed van de aangesloten staten. De auteur acht het verdrag een stap vooruit om op mondiaal niveau de illegale handel in cultuurgoederen te bestrijden. Tenslotte komt de kritiek van de kunsthandel op het nieuwe verdrag aan bod. De kunsthandel vreest rechtsonzekerheid en een vloed van vorderingen tot teruggave. Gimbrere acht deze argurnenten echter niet steelchoudend. Ch.E. van Rappard en J.E.P. Leistra bespreken de Nederlandse Wet tot behoud van cultuurbezit en de fijst van kunstvoorwerpen die onder die wet ressorteren. Tot die Ilist behoren niet alleen individuele lamstvoorwerpen maar ook complete verzamelingen, bibliotheken en kerkschatten. Vervolgens geven de auteurs een overzicht van verschillende intemationale verdragen die vooraf gingen aan het Unidroit-verdrag. Tenslotte gaan ze in de vraag wat Nederland doet om kunstwerken die tijdens de TWeede Wereldoorlog naar het buitenland zijn verdwenen (waaronder tekeningen uit de bekende Koenigscollectie), op te sporen en terug te voeren. De economen prof A.WA. Boot en A.M. ten Wolde gaan in hun bijdrage in op de vraag of de kunsthandel betere mogelijldieden biedt voor witwassen dan andere branches zoals de effectenhandel. Ze stellen dat de kunsthandel door haar anonimiteit en ondoorzichtige prijsvorming een nagenoeg 'perfect' instituut is voor witwassen. Daarnaast kunnen kopers - omdat kunstwerken uniek zijn - al dan niet gefingeerde speculatiewinsten behalen. De omvang van de jaarlijIcse omzet in de lcunstbranche is echter maar een fractie van die van de effectenbeurzen. Vanuit het oogpunt van kosten en effectiviteit is het niet te verwachten, zo besluiten de auteurs, dat de misdaad zich bloot zal stellen aan de risico's van een reeks illegale transacties op de financiele en/of kunstmarkten. Incidenteel gebruik ligt meer voor de hand. G. Breeuwsma leidt ons rood in de wonderfijke psychologische wereld van de kunstvandaal. Voor iemand die om schoonheid geeft, zegt hij, is het moeifijk voor te stellen dat iemand kunstwerken doelbewust zou willen vernielen. lien kunstvandaal moet daarom wel gek zijn. Maar dat is een onbevredigend antwoord. Want de motieven voor vernieling leren dat de kunstvandaal in zekere zin te beschouwen is als een authentieke waarnemer, onder andere omdat hij zo gevoelig is voor de intenties van het kunstwerk. Maar tegellikertijd overschatten kunstvandalen hun rol. Ze zien hun actie als een performance op de creatieve handeling van de kunstenaar moet een destructieve volgen. De daad kan dan ook, vervolgt Breeuwsma, worden opgevat als een soon magische handeling. De vandaal probeert over de rug van de kunstenaar zijn psychische onrust te dempen. Staande voor de afgrond van het schilderij, is er maar een manier om zijn gevoel van overweldiging te niet te doen: de destructie van het lcunstwerk. Dan vindt hij de rust van het onherstelbare.'

7

Voorwoord

Tenslotte gaat T.A. Schiphof in op enige juridische aspecten van kunstvandalisme, alsmede op enige rechtsmiddelen om het vandalisme te voorkomen. In het Wetboek van Strafrecht dat onder andere vernieling en beschadiging van goederen stratbaar stelt, bestaat geen apart regime voor kunstvoorwerpen. Het Wetboek biedt in veel gevallen dan ook geen mogelijkheid om op te treden tegen kunstvandalisme. De Auteurswet die in principe elke oorspronkelijke creatie bestrijkt, biedt meer aanknopingspunten, met name het droit au respect. Dit behelst het morele recht van de kunstenaar om zich te verzetten tegen wijzigingen en aantasting van zijn werk. De eigenaar van een kunstwerk mag geen afbreuk doen aan de reputatie van de maker. Tenslotte betoogt de auteur dat in de fase voorafgaande aan de opdrachtverlening het aanbeveling verdient om afspraken te maken tussen eigenaar en maker - bij voorbeeld in een modelcontract - over beheer en onderhoud en de gang van zaken in geval van beschadiging.

1

8

Het Unidroit-verdrag Over de internattonale bescherming van cultuurgoederen mr. drs. S.M. Gimbrere.

In juli van dit jaar was het weer zover. De douane in Rotterdam trof bij de routine-controle van een container alkomstig uit Ghana voorwerp en aan waarvan de betreffende douaneambtenaar het vermoeden had, dat het om bijzondere antiquiteiten ging. Van dat vermoeden werd melding gemaakt bij de rivierpolitie die een conservator Afrikaanse kunst de lading liet beoordelen en de cultuurgoederen in beslag nam. Het bleek inderdaad te gaan om zeer bijzondere voorwerpen, die Ghana op grond van de Ghanese wetgeving niet hadden mogen verlaten. Vaak is het zo, zoals ook in dit geval, dat er wel een uitvoervergwming bij de lading zit. Die is dan of verkregen door een foute opgave van de inhoud van de lading of gewoon dgekoche. Aan het onderscheppen van een container met illegaal uitgevoerde kunstvoorwerpen valt weinig eer te behalen. Eerder het omgekeerde. Ms de politie al overgaat tot inbeslagname begint daarmee vaalc een lange Illdensweg voor alle betrolckenen. De autoriteiten van het land waar de spullen vandaan komen, moeten worden benaderd met de vraag of ze aangifte willen doen. Vervolgens moet het O.M. bereid zijn de zaak ter hand te nemen. Aangetoond moet clan worden dat er sprake is geweest van diefstal en dat de Nederlandse importeur zich schuldig maakt aan heling. Nederland kent geen invoerverbod voor voorwerpen die op onrechtmatige wllze een ander land hebben verlaten en andere gronden dan heling zijn er niet om betroklcenen aan te pakken. Ms er geen sprake is geweest van diefstal maar 'slechts' van onrechtmatige uitvoer zijn de mogelillcheden om de voorwerpen terug te krijgen helemaal beperkt. Duikt een voorwerp dat illegaal uit een ander land is verdwenen - zonder dat er spralce was van diefstal - op in Nederland en tracht het land van herkomst door tussenkomst van de Nederlandse rechter het voorwerp terug te Icrijgen, dan zal men over het algemeen bot vangen. De wetgeving van het land van herkomst van het voorwerp zal door een Nederlandse rechter meestal buiten beschouwing worden gelaten: het buitenlandse recht wordt niet van toepassing geacht, zeker als het gaat om publiekrechtelijke regels zoals wetgeving ter bescherming van het culturele erfgoed. Ms een zaalc waarbij spralce is geweest van diefstal door het O.M. bewijsrechtelljk al rond te lcrijgen is, zijn de voorwerpen daarmee nog • De auteur is raadadviseur hij de Stafafdeling Wetgeving Publiek Recht. alsmede bijzonder hoogleraar Europese strafrechtelijke samenwerking aan de Universiteit van Amsterdam.

Het Unidroit-verdreg

9

met terug in het land van herkomst. Toch is het de benadeelde staat daar in eerste instantie om te doen. In veel gevallen draait het er dan ook op uit dat het land van herkomst het op een aldcoord gooit met de betroldcen handelaar: 'eerlijk zullen we alles .delen'. Al met al hebben we hier te maken met een onbevredigende situatie die bij de illegale handelaren maar al te goed bekend is en die van Nederland inmiddels - net als van andere landen zonder importverboden- een belangrijke doorvoerland van de illegale kunsthandel hebben gemaakt. De diefstal of verdwijning van kunstvoorwerpen is overigens niets nieuws. Al eeuwen geleden was het met name in oorlogstijd voor een overwinnaar heel gebruikelijk om kunstschatten van de overwonnenen als trofee mee naar huis te nemen. Voorbeelden daarvan nemen nu een belangrijke plaats in in enkele van 's werelds mooiste musea. • Was het in de tijd van Napoleon misschien nog gebruikelijk om een dergelijke oorlogsbuit meester te maken, in onze tijd wordt heel wat genuanceerder gedacht over dergelijke pralctijken. In het vervolg van mijn betoog zal ik een overzicht geven van de vooruitgang die recentelijk op mondiaal niveau is geboekt met de bestrijding van de Wegale handel in cultuurgoederen. Daarbij zal ik overigens met expliciet refereren aan de bescherming van cultuurgoederen in oorlogstijd. De nadruk zal liggen op het Unidroit-verdrag inzake de internationale terugkeer van gestolen of onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen, kort gezegd het Unidroitverdrag, dat vorig jaar tot stand is gekomen. Voor de volledigheid wil ik hier al vermelden dat ook binnen de Europese Unie sedert 1993 regelgeving op dit punt bestaat. Daaraan zal in deze bijdrage slechts zijdelings worden gerefereerd (zie tevens het artikel van Van Rappard en Leistra elders in dit nurnmer). Geschiedenis van het verdrag

Bij het maken van afspraken die het verkeer van cultuurgoederen pogen te reguleren en de illegale handel trachten tegen te gaan, of dat nu op internationaal of nationaal niveau gebeurt, strijden twee uitgangspunten om voorrang: beschenning en uitwisseling. De belangenafweging tussen beide is terug te vinden in de preambules van heel wat internationale instnunenten. Overwegingen die pleiten voor uitwisseling zijn onder meer dat de onderlinge beInvloeding en uitwisseling van culturen, met cultuurgoederen als belangrijke exponent van die culturen, bijdraagt aan wederzijds begrip tussen culturen en aan de ontwilckeling van de mensheid. Als argumenten voor bescherming en regulering wordt weer verwezen naar het belang van het behoud van bepaalde voorwerpen voor de culturele identiteit van mensen en volken. Aan de hand van bovengenoemde tegenstelling wordt de wereld in de literatuur wel eens, misschien wat grof en ongenuanceerd wellicht, in tweeen gedeeld. Aan de ene kant heb je dan de economisch arme maar cultuur-rijke landen die hun cultureel erfgoed willen behouden maar

Just Mtge verkenningen, jig. 23, nr. 1, 1897

10

daar vanwege de economische en sociale situatie in het land niet in slagen. Ze worden vaak kortweg lcunst-exporterende of slachtofferlanden genoemd en zijn voorstanders van een ruime mate van bescherming. Daamaast zijn er de zogenaamde kunst-importerende landen, arm aan cultuttr maar economisch sterk. Deze laatste landen zouden grote voorstanders zijn van vrije handel. Dat deze tweedeling te ongenuanceerd is, zeker in onze tijd, bewijst de totstandkoming in juni 1995 van het Unidroit-verdrag. Dit verdrag zou nooit het licht hebben gezien als de tegenstellingen zo extreem zouden zijn als hierboven beschreven. lien land als Nederland bij voorbeeld is natuurlijk niet alleen maar 'importeur' van gestolen ktmst. Ook in Nederland is kunstdiefstal aan de orde van de dag en, andersom, duikt gestolen Nederlandse kunst op in alle uithoeken van de wereld. Zo werd enkele jaren geleden een uit Nederland ontvreemd schilderij van Monet teruggevonden in Austrafie. Begin jaren tachtig werd de intergouvernementele organisatie Unidroit (International Institute for the Unification of Private Law) door Unesco benaderd met de vraag of het bereid zou zijn de Internationale bescherming van cultuurgoederen tot onderwerp van studie te maken. Het verzoek van Unesco (de VN Organisatie voor Onderwijs, Wetenschappen en Cultuur) lcwam voort tilt onvrede met de werking van de in 1970 totstandgekomen Unesco Conventie inzake de illegale import, export en eigendomsoverdracht van cultuurgoederen (hiema te noemen de 1970 Conventie) en tilt het groeiende besef van de omvang die de illegale handel in cultuurgoederen had aangenomen. Alhoewel concrete gegevens en cijfers ontbraken en nog steeds ontbreken wordt deze illegale handel vaak in 6th adem genoemd met die in drugs. De 1970 Conventie - waarbij Nederland geen partij is - heeft tot doel de bescherming van cultureel erfgoed tegen illegale handel en roept daartoe voor partijen een keur aan nationale en intemationale verplichtingen in het leven. Zo moet op nationaal niveau een systeem van exportcertificaten worden geintroduceerd. De belangrijkste verpfichting van internationale aard is, dat verdragspartijen voorwerpen die gestolen zijn uit musea of openbare monumenten, kerkelijk of seculier, of vergelijkbare instituties, moeten restitueren aan het land van herkomst. Laatstgenoemde verplichting Icrfigt nergens in het verdrag privaatrechtelijke handen of voeten en werd algemeen gezien als veel te beperlct van omvang. Aangezien Unesco zich niet bevoegd achtte om met name de privaatrechtelijke aspecten van de illegale handel te bestrijken werd USdroit gevraagd dit te doen. Na enlcele voorbereidende studies te hebben verricht besloot Unidroit in 1988 de uitdaging aan te nemen. Een werkgroep van onathankelfike deskundigen presenteerde een voorlopig ontwerp-verdrag in 1990. Regeringsdeskundigen bogen zich vervolgens vanaf 1991 in vier sessies over het voorlopige ontwerp, hetgeen in 1993 resulteerde in een ontwerp-verdrag. Deze tekst werd uitein-

11

Het Unidroit-verdrag

delijk in geamendeerde vorm aangenomen door de Diplomatieke Conferentie die in juni 1995 te Rome plaatsvond. Het verdrag is duidelijk een compromis, niet alleen tussen de principes 'uftwisseling en bescherming', maar ook tussen verschillende rechtsstelsels. Dit compromis-karakter komt duidelijk naar voren in de tweede overweging van de preambule: 'overtuigd van het fundamentele belang van de bescherrning van het culturele erfgoed en van de culturele uitwisseling De hoofdlijnen van het Unidroit verdrag -

Parafrasering van de preambule maakt duidelijk wat de doelstelling van het Unidroit-verdrag is: door het opstellen van gemeenschappelijke wettelijke minimumregels voor de teruggave en terugkeer van cultuurgoederen bij te dragen aan de bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen. Dat een intemationaal verdrag met name regels stelt voor de teruggave van voorwerpen die een land op illegale wijze hebben verlaten, moet voldoende geillustreerd zijn door het voorbeeld van de container met Ghanese antiquiteiten. Nationale regels ter bescherming van het eigen nationale culturele bezit hebben de meeste landen wel. Op dat punt is de wenselijkheid en noodzakelijkheid van eenvormige regelgeving op internationaal niveau niet erg groot. Problemen ontstaan als een voorwerp dat een land op basis van de nationale wetgeving niet zou mogen verlaten, toch over de grenzen verdwijnt. Wat cultuurgoederen onderscheidt van de meeste andere handelswaar is dat de betekenis ervan niet slechts in geld is uit te druicken maar veeleer in cultuurhistorische waarde. Dit betekent onder meer dat het ene voorwerp met zomaar inwisselbaar is voor het andere of voor een bedrag in geld. Als de Nachtwacht uit het Rijksmusetun gestolen wordt en het schilderij duikt vervolgens in Zwitserland op, dan is het museum er alles aan gelegen om juist die Nachtwacht terug te lcrijgen. Dit lijkt vanzelfsprekend maar dat is het gezien de uitgangspunten van ons.handelsverkeer en ons burgerlijk recht zeer zeker niet. Achter die uitgangspunten gaat de redenering schuil dat je, als je auto gestolen wordt, genoegen neemt met het innen van de verzekeringspremie. Dit ligt voor de meeste mensen anders warmeer het de diefstal van hun tekening van Picasso betreft. Zoals gezegd houdt het Nederlandse recht (en dat van de andere 'civil law' landen) eigenlijk geen rekening met deze onvervangbaarheid van cultuurgoederen. Zo geldt de bescherming in het privaatrecht van de bezitter te goeder trouw in principe ook voor cultuurgoederen. Deze regel, die de verkrijger van een voorwerp beschermt tegen de onbevoegdheid van de vervreemder, mits hij te goeder trouw en tegen contraprestatie heeft gehandeld, is een belangrijk obstakel bij de feitelijke terugkeer van gestolen en onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen. De praktijk had geleerd dat door de bescherming van bezitters te goeder trouw, ge-

JustMile verkennIngen, jig. 23, nr. 1, 1997

12

stolen voorwerpen - onder meer door korte verjaringstermijnen - heel eenvoudig van het illegale circuit in de legale handel terecht Icwamen. Zwitserland werd graag als voorbeeld aangehaald van een land waar belangrijke gestolen kunstvoorwerpen voor enige tijd de kluis in gingen om vervolgens, na het verstrijken van de korte verjaringstermijnen voor terugvordering van gestolen waar, zonder problemen verkocht te kunnen worden. In de 'common law' landen ligt dat door de nemo dat-regel alteraard anders. Deze regel houdt in dat de onbevoegde verkoper (bijvoorbeeld de dief) nooit iets aan de koper kan geven dat hij zelf niet had, te weten het eigendomsrecht. lien koper wordt dus niznmer eigenaar van een gestolen voorwerp en de bestolene kan het voorwerp dan ook te alien tijde terugvorderen. Omdat het recht zo zwart wit niet is, behoeft ook deze opmerking nuancering. In de rechtspraak, zeker in de Verenigde Staten, is de werking van de nemo datregel enigszins afgezwalct. De teruggave van gestolen cultuurgoederen

Gezien het bovenstaande is het begrijpelijk dat het Unidroit-verdrag met name bepalingen bevat die betrelcking hebben op de positie van de bezitter. Daarbij wordt onderscheid gemaalct tussen gestolen en illegaal uitgevoerde cultuurgoederen. In het geval van diefstal zijn de regels zeer duidelijk. Het eerste lid van artikel drie luidt als volgt: 'De bezitter van een gestolen voorwerp moet dit teruggeven.' Dit geldt zowel voor de bezitter te goeder als de bezitter te lcwader trouw. Belangrijkste verschil tussen beiden is dat slechts de bezitter die niet wist of redelijkerwijs had moeten weten dat het cultuurgoed gestolen was en die kan bewijzen dat hij bij de verwerving van het voorwerp de nodige zorgvuldigheid heeft betracht, recht heeft op betaling van een redellike vergoeding (artikel 4, eerste lid). Voor de verzoeker gelden ook bepaalde regels. In het geval van diefstal kunnen zowel de oorspronkellike eigenaar als het land van herkomst een verzoek tot teruggave van het gestolen voorwerp indienen bij de bevoegde (gerechtelijke) autoriteit van een verdragsluitende partij. De vordering moet ingediend worden binnen drie jaar na het moment dat de verzoeker wist waar het voorwerp zich bevindt en wat de identiteit van de bezitter is en in ieder geval 'Armen vifftig jaar na het moment van de diefstal. De laatstgenoemde termlln is echter weer langer - minstens vijfenzeventig jaar - als het betreffende voorwerp afkomstig is van een monument of archeologische vindplaats dan wel deel uitmaakt van een publieke collectie (artikel 3, vijfde lid) of een belangrijk voorwerp is dat toebehoort aan een inheems yolk (artikel 3, achtste lid).

Het Unidroit-verdreg

13

De teruggave van onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen In het geval van onrechtmatige uitvoer liggen de zaken nog gecompliceerder en is de stap die juridisch gezet wordt in het Unidroit-verdrag ook veel groter. In het geval van illegale export kan een staat, en dus met een individuele eigenaar, de teruggave verzoeken van een voorwerp dat in strijd met de eigen wetgeving ter bescherming van cultuurgoederen het land heeft verlaten. Van de rechter in de aangezochte staat wordt dus in feite gevraagd buitenlands publielcrecht toe te passen en dit tegen te werpen aan de bezitter van het onrechtmatig uitgevoerde voorwerp. De betekenis van deze bepalingen is groot en vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat cultuurgoederen met zomaar met andere handelswaar te vergelijken zijn. Niet in alle gevallen waarin sprake is geweest van onrechtmatige uitvoer is de rechter in de aangezochte staat verplicht de terugkeer van het voorwerp te gelasten. Die verplichting bestaat slechts voor die gevallen, dat het voorwerpen betreft die voor een land van tiltzonderlijke culturele betekenis zijn of waarvan de verzoekende staat kan aantonen dat door de afwezigheid van het voorwerp de volgende belangen worden geschaad: het fysieke behoud van het object of zijn context, de integriteit van een complex object, het behoud van informatie van een wetenschappelijk of historisch karakter, het rituele gebruik dat van een voorwerp wordt gemaakt door een stam of inheems yolk (artikel 5, derde lid). Als de terugkeer wordt gelast heeft de bezitter te goeder trouw recht op een redelijke vergoeding. De relatieve en absolute verjaringstermijnen zijn respectievelijk drie en vijftig jaar.

De reikwijdte Het afbakenen van het werlcingsgebied van het verdrag was een van o de moeilijkste taken waarvoor de opstellers zich gesteld zagen. Uitgemaakt moest immers worden welke voorwerpen in aarunerldng zouden komen voor teruggave op grond van het verdrag. Er moest met andere woorden een definitie komen van het begrip 'cultuurgoederen'. Aangezien vrijwel elk land zo zijn eigen opvattingen heeft over wat deel uitmaalct van zijn nationale culturele erfgoed en er zeker zestig landen van over de hele wereld bij de onderhandelingen betrolcken zijn geweest, vertoont de definitie, meer dan elke andere bepaling in het verdrag, de trekken van een compromis. Artikel 2 bepaalt dat voor de doeleinden van het verdrag onder cultuurgoederen wordt verstaan voorwerpen die van belang zijn voor archeologie, prehistorie, geschiedenis, kunst of wetenschap. Ter illustratie wordt verwezen naar de definitie van cultuurgoederen in de 1970 Co nventie. Is de definitie in de ogen van sommige landen nog niet ruim genoeg, voor Nederlandse begrippen is zij zeer ruim zeker als je beldjkt wat in de Wet tot behoud van cultuurbezit als criterium voor bescherming wordt gehanteerd te weten de onvervangbaarheid en onmisbaarheid van de

JustWale werkenningen, jig. 23, nr. 1, 1997

14

beschermde voorwerpen voor de Nederlandse cultuur. Het Unidroitverdrag heeft slechts betreldcing op Internationale situaties. Ms een voorwerp een land niet heeft verlaten kan er dus geen beroep op worden gedaan. Belong& is het nog te weten dat het verdrag geen terugwerkende kracht heeft. Deze algemene regel van internationaal recht is nog eens expliciet vastgelegd in de tekst van het verdrag om op dit punt geen enkele twijfel te laten bestaan. Op grond van het Unidroit-verdrag zullen dus bij voorbeeld de Elgin Marbles nooit naar Griekenland terugkeren. Deze friezen uit het Parthenon in Athene werden limners al in de 19de eeuw door Lord Elgin - volgens de Grieken illegaal volgens de Engelsen legaal - naar Engeland gehaald waar ze sindsdien een prominente plaats in het British Museum innemen. Het Unidrolt-verdrag en Nederland

Op 27 juni 1996 heeft Nederland het Unidroit-verdrag ondertekend en bevindt zich daarmee in het gezelschap van zulke uiteenlopende landen als Zwitserland, Italie, de Russische Federatie, Peru en Zambia. De implementatie zal op korte termlin ter hand worden genomen. Een belangrijke overweging voor de Nederlandse regering cm te ondertekenen was het steeds slechter wordende imago van Nederland met betreklcing tot de illegale handel in cultuurgoederen. Bijzonder schokkerend was bij voorbeeld de ontdekking in oktober 1995 van enkele Cambodjaanse en Thaise beeltenissen in de Rotterdamse haven. Het ging niet 'zomaar' om wat antieke, gestolen voorwerpen. Twee van de reliefs die werden aangetroffen waren afkomstig van het tempelcomplex Angkor Wat, een van de monumenten in de wereld the door Unesco op de zogenaamde Werelderfgoedlijst is geplaatst, de Ilist van het natuurlijk en (onroerend) cultureel erfgoed van 'uitzonderlijke universele waarde' en daarmee van grote betekenis voor de gehele mensheid. Na de Khmer Rouge, die jarenlang haar militaire campagnes financierde met de verkoop van afgehakte beelden en reliefs, heeft nu ook de georganiseerde illegale kunsthandel de weg naar Angkor Wat gevonden. De ontmanteling heeft zodanig desastreuze vormen aangenomen dat Unesco het complex heeft geplaatst op de lijst van werelderfgoed in gevaar. Naast het slechte imago van Nederland had de Nederlandse regering nog een tweede reden om tot ondertekening van het Unidroit-verdrag over te gaan: de motie die de Tweede Kamer in 1995 vrijwel karnerbreed heeft aangenomen (slechts CDA en CD stemden tegen), waarin de regering wordt verzocht tot het Unidroit-verdrag toe te treden. Alhoewel toegejuicht door velen, waaronder de Nederlandse musea, is niet iedereen in Nederland even gelukkig met de ondertekening. Tijdens de consultaties van betrokkenen, die zowel voorafgaand aan de Diplomatieke Conferentie als na afloop daarvan hebben plaatsgevonden, hebben met name het veilingwezen en de kunsthandel zich uitgesproken

Het Unidroit-verdrag

15

tegen ondertekening door Nederland. Alhoewel zij zeggen de filosofie achter het verdrag te onderschrijven en erkennen dat een mondiaal verdrag altijd een politiek compromis behelst, hebben zij zich niettemin verzet tegen de ondertekening. De lcritiek richt zich met name op de door hen verwachte problemen met de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van het verdrag. In concreto spitst de lcritiek zich toe op de ruime definitie van cultuurgoederen (artikel 2), de zorgvuldigheid die van een koper wordt verwacht bij het verwerven van cultuurgoederen en de zogenaamde omkering van de bewijslast als het erop aankomt voor de rechter de betrachte zorgvuldigheid te moeten bewijzen (artikel 4, eerste lid en artikel 6, eerste lid). Veilinghuizen en kunsthandel vrezen dat gezien de ruime definitie van cultuurgoederen een vloedgolf aan procedures te verwachten is. Gecombineerd met de lange verjaringstermijnen ontstaat een situatie van rechtsonzekerheid die in hun ogen onaanvaardbaar is. Erkend moet worden dat de definitie van cultuurgoederen, om redenen die hierboven zijn beschreven, ruim is. Echter, de opvatting dat we in Nederland overspoeld gaan worden met vorderingen tot teruggave lijkt me niettemin overdreven. Ervaring met de Europese regelgeving, die na eerdere scepsis en weerstand van de kunsthandel inmiddels door hen wordt omarmd, heeft geleerd dat het in de pralctijk zo'n vaart niet loopt met gerechtelijke procedures. Ze zijn kostbaar en tijdrovend en zullen alleen dan worden aangespannen als er een voorwerp in het spel is dat van groot belang is voor het nationale culturele erfgoed van een land. De zorgvuldigheid die van een koper verwacht wordt bij het verwerven van een cultuurgoed en de omkering van de bewijslast op dit punt, zijn zeer belangrijke elementen in de bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen. De bescherming van cultuurgoederen moet onder meer gezocht worden in het terugdringen van de mogelijkheid voor degene die een cultuurgoed in handen lcreeg, zich op goede trouw te kunnen beroepen. luist bij cultuurgoederen is het voor de bescherming op grond van goede trouw aangevoerde hoofdargument, een vlot verlopend handelsverkeer, ondergeschikt aan het zwaarwegende belang van de bescherming van cultuurgoederen. De omkering van de bewijslast - dat wil zeggen d at het met de eiser in een geding is die de kwade trouw van een bezitter moet bewijzen maar de bezitter zelf die zijn goede trouw moet aantonen - is ook geen novum meer in het Nederlandse recht. De Europese richtlijn betreffende de teruggave van cultuurgoederen (richtlijn nr. 93171EEG van 15 maart 1993, PbEG L 74) bevat al gelijksoortige bepalingen die inmiddels zijn gelmplementeerd in het Nederlandse Burgerlijk Wetboek (zie Stbl. 1995, 145). Ook de richtlijn bepaalt dat bepaalde gestolen en illegaal uitgevoerde voorwerpen die zich in een van de Lidstaten van de Europese Unie bevinden, indien het land van herkomst daar de Nederlandse rechter om verzoekt, moeten worden teruggegeven aan de verzoekende staat.

JustItInle verkennIngen.

23. nr. 1,1997

16

Het voert te ver orn in deze bijdrage richtlijn en verdrag tot in details te vergelijken maar kort gezegd komt het erop neer dat dat de principes the aan beide regelingen ten grondslag liggen dezelfde zijn, maar dat de uitwerldng verschilt. Op sonunige punten gaat de richtlijn verder dan het verdrag en vice versa. Na de inwerlcingtreding van het Unidroit-verdrag zal het overigens zo zijn dat tussen de landen van de Europese Unie de regels van de richtlijn zullen blijven gelden. Door de tegenstanders van het Unidroit-verdrag wordt gesteld dat het onmogelijk is om te voldoen aan de zorgvuldigheidseisen die worden gesteld aan een bezitter. Het verdrag geeft zelf al aan waaraan bij de beoordeling van de zorgvuldigheid gedacht moet worden. Het vierde lid van artikel 4 noemt onder meer de betaalde prijs en het raadplegen van bestaande registers van gestolen goederen. Geen onredelijke eisen, zo dunkt ml). In het geval van een in Nederland ingediende vordering is het de Nederlandse rechter die uitmaalct of de bezitter zorgvtddig heeft gehandeld en recht heeft op een redelijke vergoeding als het voorwerp moet worden teruggegeven. Het getuigt niet van veel vertrouwen in de Nederlandse rechtspraalc om te zeggen dat het voor een bezitter ondoenlijk is aan de zorgvuldigheidseisen te voldoen. Zoals op zoveel momenten in de rechtsgang wordt van de rechter verwacht dat hi) de belangen van de gedaagde en de eiser tegen elkaar afweegt en het gaat wat ver om te impliceren dat die balans altijd zal doorslaan naar de kant van de eiser en dat gedaagde altijd lcwade trouw en onzorgvuldigheid verweten zal worden. Conc1usie

De illegale handel in cultuurgoederen is een wereldwijd en zeer complex probleem. Economische, sociale en culturele factoren spelen een rol. De hoge prijzen the tegenwoordig betaald worden voor kunst maken het aantrekkelijk om er illegaal in te handelen. Een intemationaal verdrag zal nooit de enige oplossing kunnen zijn voor het probleem. Ook op nationaal niveau zijn vele juridische en andere maatregelen nodig om het ti) te keren. Niettemin kan het Unidroit-verdrag een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van de illegale handel. De afgelopen jaren heeft de internationale gemeenschap een steeds grotere verantwoordelijIcheid aanvaard voor de bescherming van het culturele erfgoed. In eerste instantie lag de nadruk daarbij vooral op het onroerende erfgoed. Dat het ook op het terrein van het roerende erfgoed mogelijk is gebleken afspraken te maken, heeft mijns inziens alles te maken met het feit dat pas sinds kort is doorgedrongen wat de omvang is van de handel in gestolen en illegaal uitgevoerde cultuurgoederen. Daarbij komt dat steeds meer landen zelf slachtoffer zijn van illegale praktijken. Om van het Unidroitverdrag een succes te maken is het noodzakelijk dat zoveel mogelijk Ianden partij worden bij het verdrag. Nederland heeft een goed voorbeeld gegeven en zal daarin hopelijk nog door vele landen worden gevolgd.

Het Unidroit-verdrag

Literatuur Bator, P.M. An essay on the international trade in an Stanford law review, 34e jrg., nr. 2. Gimbrere, S. Illicit traffic in cultural property and national and international law In: H. Leyten (red.), Illicit traffic in cultural property, Amsterdam, Royal Tropical Institute, 1995 Lalive d'Epinay, R Une avance du droit international; la convention de Rome d'Unidroit sur les biens culturels voles ou illicitement exportes Uniform law review, nr. 1, p. 40, 1996 Prott, L.V. Unesco and Unidroit; a partnership against trafficking in cultural objects Uniform law review, nr. 1, p. 59, 1996

17

18

Kunst in den vreemde Internationale verdragen ter bescherming van nationaal cultureel erfgoed drs. Ch.E van Rappard-Boon en drs. J.EP. Leistra .

Beeldende kunst en monumenten - paleizen, kastelen en tempels - zijn altijd nauw verbonden (geweest) met de nationale identiteit. Het verlies van dergelijke nationale schatten, door handel of roof, wordt gevoeld als de vernietiging van een &el van de eigen geschiedenis en alleen al beschadiging roept heftige emoties op. Zo leidde in de vorige eeuw de verkoop van het oxaal van de St. Janskathedraal in Den Bosch tot de oprichting van de Vereniging Rembrandt en het begin van de kunstbescherming in Nederland. Ook de dreigende verkoop door de gemeente Hilversum van Mondriaans Cornpositie met vier lijnen uit het Stedelijk Museum te Amsterdam zorgde voor een stroom van ingezonden brieven. Heel recent nog ontstond er de nodige beroering rond de pure schoonheid van het voor Rotterdam zo nieuwe monument 'de Zwaan', de Rotterdamse Erasmusbrug, die als gevolg van een storm ontsierd werd door tuien 'om de boel bij elkaar te houden'. De grote kunstroof die hedentendage optreedt in het voormalige Joegoslavie heeft inmiddels ook heel wat stof doen opwaaien. De wens om het eigen cultuurbezit te beschermen dateert dan ook niet van vandaag, maar wordt, mede door de grote publiciteit rond dit onderwerp, ook nu weer als een belangrijk probleem ervaren. De vroegste wetgeving daarover dateert uit de Romeinse tijd. Ook in de Renaissance vinden we bij enkele Italiaanse stadstaten wetgeving die de export van kunst aan banden legt. Pas in de periode vlalc voor en na delWeede Wereldoorlog zien we de nationale wetgeving op dit terrein ontstaan. Deze wetgeving ontstond zowel uit cultuurpolitieke overwegingen, om de effecten van de toen sterk groeiende intemationale kunsthandel aan banden te leggen, als uit economische overwegingen zoals het tegengaan van kapitaalvlucht naar het buitenland. Op dlt moment kennen niet minder dan 148 staten enigerlei vorm van nationale bescherming voor De auteurs werken beiden hij de Inspectie Cultuurbezit van het ministerie van OCenW. Doze dienst houdt zich onder andere bezig met de teruggave van illegaal geexporteerde cultuurgoederen binnen de Europese Unie en met het terugbrengen van in de Tweede Wereldoodog anrechtmatig weggevoerde kunstwerken. De auteurs danken diegenen die hen door talloze gesprekken hielpen bij dit lastige onderwerp: de experts van de douane, in de eerste pleats Jan Glimmerveen en (or van der Glas; de collega's van het eigen departement, Sabine Gimbrere, specialist op dit gebied, Job van Niftrik en Desiree Hoefnagel; Jan Lucas van Hoorn van het ministerie van Buitenlandse Zaken en de collega's van de International Newsletter Spoils of War wat betreft recuperatie.

Kunst in den vreemde

19

materiele uitingen van de cultuur (Unesco, 1988). Nederland is met de Wet tot behoud van cultuurbezit uit 1984 binnen dit gezelschap een relatieve nieuwkomer. Dit artikel behandelt de nationale wetgeving die is ontworpen om verhandeling van het nationale cultuurgoed te voorkomen, de internationale verdragen waarbinnen deze wetgeving past en tenslotte de vraag naar wat Nederland doet om in de Threede Wereldoorlog weggevoerde kunstwerken op te sporen en terug te voeren (ook wel aangeduid als recuperatie). De verschillende onderwerpen worden toegelicht aan de hand van recente praktijkvoorbeelden. Bescherming van cultuurgoederen De Nederlandse wetgeving

De Wet tot behoud van cultuurbezit (1984) heeft een voorgeschiedenis die kort na de INAreede Wereldoorlog begint. Vanaf 1945 werd de uitvoer van cultuurbezit aan banden gelegd door middel van het deviezenbesluit, een monetaire maatregel waarbij voor alle uitvoer van voorwerpen met een waarde van meer dan tachtigduizend gulden een vergunning moest worden aangevraagd. Toen dit deviezenbesluit per 1 mei 1981 lcwam te vervallen, werd een andere regeling noodzakelijk. Een tweede reden om wetgeving op dit gebied te ontwerpen, lag in het feit dat de regering er naar streefde toe te treden tot het Unesco-verdrag van 1970. Dit verdrag vereist nationale wetgeving voor het behoud van het erfgoed. De voornaamste bepalingen van de Wet tot behoud van cultuurbezitzijn:

- de wet betreft voorwerpen en verzamelingen die door de minister worden aangewezen (artikel 2) op voordracht door de Raad voor Cultuur; - deze voorwerpen mogen alleen met toestemming van de minister naar het buitenland gebracht worden (artikel 7); - indien dit vervreemding of toedeling aan een niet-ingezetene betreft kan de minister hiertegen bezwaar maken (artikel 10) en kan de Staat tegen eenzelfde geldbedrag als de koopovereenkomst het voorwerp verwerven (artikel 11). Na een langdurige voorgeschiedenis met vele commissies en kamervragen, is in 1969 de commissie Langelaan aan het werk gegaan die in 1973 een proefwetsontwerp uitbracht. In dit ontwerp komt voor het eerst een lijst van te beschermen voorwerpen voor. Op basis van dit ontwerp is door het departement van CRM een wetsvoorstel gemaakt dat door de regering in de zitting 1980-1981 bij de Threede Kamer is ingediend (Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16749, nrs. 3-4). Vanaf 1981 is er gewerkt aan een lijst van voorwerpen die onder de Wet zouden moeten ressorteren. De commissie die deze lijst samenstelde, bestond vooral uit deskundigen, werkzaam bij musea, die als eminent

Junkiele verkenningen, PIL 23. tin 1 . 1997

20

expert op hun gebied golden. Hun werlcwijze bestond aan de ene kant tilt het raadplegen van de beschikbare literatuur en aan de andere kant tilt het consulteren van collega's op hun vakgebied. De hi eruit resulterende lijsten zijn een aantal keren in de voltallige vergadering van deskundigen getoetst, waarbij overigens nog flunk wat voorwerpen ten slotte niet werden opgenomen. OpvaLlend is het grote aarttal kerkelijke voorwerpen dat uiteindelijk op de lijst is geplaatst. Behalve het belang van het kerkelijk kunstbezit in het algemeen, heeft de corrunissie destfids rekening gehouden met de voortschrijdende secularisering waardoor toentertijd al veel kerkgebouwen gesloten werden. Zoals de commissie in haar aanbiedingsbrief bij de !list aan de Minister zelf opmerkte, was er in de eerste lijst een omissie wat betreft de archivalia. De deskundige die destijds voor dit onderwerp zitting had in de commissie was een verklaard tegenstander van de wet. De definitieve !list heeft de protesten die al geruime tijd geuit waren onder andere op een hoorzitting die het ministerie van CRM op 20 februari 1981 hield voor de ktmsthandel en het veilingwezen - niet doen verstommen. Kunsthandelaren wezen vooral op de rechtsongelijkheid en de beperldng in handelsvrijheid voor eigenaren. Opvallend is overigens dat dezelfde kunsthandel op dit moment in het kader van de discussie over de ondertekening van het Unidroit-verdrag graag dezelfde Wet aanhaalt als voorbeeld van een eerlijke en duidellike wetgeving (zie de bijdrage van Gimbrere in dit nummen. In de loop der jaren is de lijst langzarnerhand uitgebreid. Vaal( gebeurde dat doordat een nieuwe deskundige binnen de commissie een verfrissende visie ten toon spreidde. Een voorbeeld daarvan is de aandacht voor de categorie muziek en het aanstellen van een speciale deskundige hiervoor. Dat gebeurde naar aanleiding van de dreigende verkoop van de collectie gedrukte en handgeschreven bladmuziek van de componist en verzamelaar Willem Noske, een unieke verzameling die de geschiedenis van de serieuze en populaire Nederlandse muziek van de laatste eeuwen omvat. De 'fist werd ook uitgebreid door de ontdekking van een nieuw gebied waar eerder geen belangstelling voor bestond. Zo heeft plaatsing van vijf draaiorgels op de Ifist plaatsgevonden omdat hierop vanuit het veld, door de Icing van draaiorgelvrienden, werd gewezen. Op dit moment bestaat de lijst uit honderdveertig individuele voorwerpen, 29 ensembles, 24 verzamelingen, waaronder zes kerkschatten, twee bibliotheken en een verzameling negentiende-eeuwse schilder- en tekenlcunst. Op de lijst komen niet alleen befaamde stuldcen uit de Nederlandse kunstgeschiedenis voor, zoals het door Rembrandt geschilderde portret van de Amsterdamse burgemeester Jan Six en regentenportretten van Frans Hals, maar ook objecten die in de Nederlandse devotie een grote rol hebben gespeeld zoals een kruisbeeld uit hout afkomstig uit het Heilige Land en tenslotte voorwerpen die te maken hebben met onze geschiedenis: het eerste slingeruurwerk gemaakt naar ont-

Kunst in den vreemde

21

werp van Christiaan Huygens of de collectie van het beroemde oogheelkundige gasthuis te Utrecht.' • In de begintijd is een aantal beroepsprocedures aangespannen. Vele berustten op misverstanden inzalce de beperkte vrijheid van handelen van de eigenaren van op de lijst geplaatste voorwerpen. Een enkele maal speelden meer emotionele argumenten een rol. Zo voelde de kerkeraad van Gouda die de ontwerpcartons voor de beroemde gebrandschilderde ramen van de St. Janskerk beheert, zich door de plaatsing beledigd in zijn al vijf eeuwen met aflatende zorg voor zijn bezit. Bij een voorwerp, een wieroolcvat, bleek het eigenaarschap betwist te worden tussen het bisdom en een parochie. De EEG-richtlijn van 1993

Alle lidstaten van de Europese Unie, met uitzondering van Belgie, kennen wetgeving die de uitvoer van cultuurgoederen tegengaat. De term cultuurgoederen - wij gebruiken liever de term cultuurbezit - is afkomstig uit de Brusselse douaneterminologie. In het algemeen kan men zeggen dat deze wetgeving strenger wordt naarmate men zich van Noord naar Zuid begeeft. Dit laatste heeft als reden dat de zuidelijke lidstaten over het algemeen een veel groter en vooral veel lcwetsbaarder patrimonitun hebben, zoals de vele monumenten en archeologische overblijfselen uit de klassieke oudheid en het grote kerkelijke lcunstbezit. Men kan de wetgevingen onderscheiden op twee essentiele punten: de aanwijzing van het te beschermen culturele erfgoed op voorhand versus aanwijzing op het moment van export, en aanwijzing van voorwerpen op object-niveau tegenover aanwijzing per categorie. In principe zijn er dus vier nogal uiteenlopende types wetgeving mogelijk: de Nederlandse wetgeving is een voorbeeld van het type 'op voorhand/per object'; de Engelse van het type 'bij export/per object'; de Griekse 'op voorhand/per categorie'. Het type export/categorie komt met voor. Voordeel van wetgeving op voorhand is de grotere rechtszekerheid voor de eigenaar, die weet dat hij een voorwerp met zomaar kan uitvoeren. Een nadeel voor de staat van wetgeving op voorhand is de moeilijk te plannen begroting en inzetting van fondsen, aangezien niet te voorzien is wanneer de uitvoer naar het buitenland, waarbij de Staat eventueel tot aankoop moet overgaan, zal plaatsvinden. Voordeel van wetgeving bij uitvoer is dat men minder kans heeft objecten over het hoofd te zien. Nadeel voor eigenaren en kopers is dat men tot op het laatst niet weet of een transactie naar het buitenland al dan niet door kan gaan. Gezien de vele `mislulddngen' die de buitenlandse

1 De lijst is openbaar en ligt ter inzage bij de lnspectie Cultuurbezit, het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie en de afdeling voorlichting van het ministerie van OCenW.

Justitile verkenningen, Jig. 23, nit 1, 1997

22

wetgevingen kent2 , !can men de Nederlandse wet als relatief succesvol bestempelen. Bovendien biedt de Nederlandse wetgeving het voordeel dat de overheid door de jaren heen een goed contact met de eigenaren kan opbouwen. Beschermde cultuurgoederen the illegaal zijn uiteVoerd uit een EUland en die opduiken in een ander EU-land lcunnen sinds 1993 worden teruggebracht door middel van een eenvoudige procedure volgens de Richtlijn 93/7EEG (PbEG L74, d.d. 27-3-1993). De belangripcste punten uit deze richtlijn zijn: - teruggave van een cultuurgoed gebeurt op verzoek van de lid-staat van waaruit het object illegaal is uitgevoerd (artikel 4); - het object moet een cultuurgoed zijn: dat wil zeggen door het land van herkomst als zodanig aangewezen Of beschreven in een inventaris van een museum, archief of bibliotheek (artikel 1); - de vordering tot teruggave verjaart na dertig jaar (voor voorwerpen ttit kerken en musea na vijfenzeventig jaar) en een jaar nadat de verblijfplaats en de identiteit van de bezitter bekend zijn (artikel 7); - indien de bezitter te goeder trouw is heeft hij recht op een 'billijke vergoeding' (artikel 9). Hoe fraai deze regeling ook is, door gebrek aan ervaring ermee is vooralsnog onduidelijk of deze in de pralctqk werkbaar is. Op dit moment spelen er twee gevallen, waarvan den in Nederland. Het Nederlandse geval betreft een grote partij antiquiteiten die werd gevonden bij een heler. Hoewel de meeste antiquiteiten waren gestolen uit particulier bezit, zijn er enkele voorwerpen bij die bij Interpol geregistreerd staan als afkomstig uit een museum. Onbekendheid met de richtlijn was er de oorzaak van dat het land van herkomst aanvankelijk deze weg voor bemiddeling bij teruggave niet bewandelde. De afloop is nog niet bekend. Veel ingewildcelder is een zaalc die al enige tijd speelt tussen twee lidstaten. Op een veiling in Staat A is enige tijd geleden een barok beeld afkomstig uit Staat B verkocht aan een Arnerikaanse kopek -. Toen de centrale,autoriteit van Staat A navroeg bij de regering van Staat B of dit beeld beschermd was bleek dat het inderdaad tot het cultureel erfgoed van deze Staat werd gerekend. Volgens de richtlijn zou het beeld aan Staat B moeten worden teruggegeven waarbij deze aan de Amerikaanse koper te goeder trouw de aankoopkosten zou moeten vergoeden. Staat B heeft dit echter geweigerd, zodat nu een merlcwaardige patstelling is ontstaan. Het beeld blijft voorlopig in Staat A en bevindt zich daar in een juridisch vacuum. De commissie die werd gevraagd of na enige tijd niet de national wetgeving zou moeten gelden, waarbij na verjaring de koop te goeder trouw van kracht zou worden, reageerde verbolgen. Europese regelgeving gaat immers altijd voor nationale wetgeving. 2 Bij voorbeeld de affaire over het schilderij van Van Gogh in Frankrijk, de talloze mislukte aankopen in Engeland en de grootschalige kunstsmokkel uit Italie.

Kunst in den vreemde

23

De Haagse Conventie van 1954

De Haagse Conventie (met Protocol) inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict (Den Haag, 14 mei 1954, Trb. 1958, 148) beoogt monumenten en kunstschatten te beschermen ten tijde van oorlog en gewapende conflicten. De belangrijkste punten van het protocol behorende bij deze conventie zijn: - verdragsluitende staten verbinden zich ertoe te beletten dat culturele goederen3 in de zin van het verdrag worden uitgevoerd tilt een door haar bezet gebied (artikel 1-1); - staten verbinden zich culturele goederen die worden ingevoerd uit bezette gebieden in bewaring te nemen (artikel 1-2); - staten verbinden zich om deze goederen bij beendiging van de vijandelijkheden aan de bevoegde autoriteiten van de eertijds bezette gebieden terug te geven (artikel 1-3). Nederland heeft, hoewel het instigator van dit protocol was, het protocol met in wetgeving gemplementeerd. Het antwoord op de vraag wat biervan de gevolgen zijn, zal wellicht worden gegeven wanneer de rechtbank te Rotterdam heeft geoordeeld over de zogenaamde Cypriotische iconenzaak.4 In deze zaak gaat het om iconen aflcomstig uit het Antiphonitisklooster te Cyprus, die door een Nederlands echtpaar zijn gekocht van een rondreizende handelaar. De Grieks-Orthodoxe Kerk te Cyprus eist de iconen terug met een beroep op de Haagse Conventie, omdat de iconen uit het door Turkije bezette deel van Cyprus afkomstig zouden zijn. Tarldje, Cyprus en Nederland zijn tot de Conventie toegetreden. De artikelen 2 en 3 van het protocol bepalen dat Nederland de iconen in beheer zou moeten nemen en aan de bevoegde autoriteiten in Cyprus zou moeten teruggeven. Als het echtpaar te goeder trouw is geweest, zou het cornpensatie moeten vragen aan Turkije. Een ander recent geval dat ons inziens zou kunnen worden opgelost onder de voorwaarden van de Haagse Conventie is dat van terracotta kop met ingelegde granaatstenen ogen die het Metropolitan Museum in New York in 1986 kocht voor zestigduizend dollar bij een Londense kunsthandel. Een Afghaanse archeoloog herkende de kop die hijzelf een tiental jaren eerder had opgegraven en die hij had geschonken aan een museum in Oost-Afghanistan, in de streek waar later felle gevechten woedden. 5 Tenslotte biedt de Haagse Conventie ook aanlcnopingspunten om jets te

3 De definitie van cultuurgoederen in dit verdrag is anders dan in het Unesco- en Unidroitverdrag en waarschijnlijk ruimer dan in deze twee. 4 Het televisieprogramma Nova Zambia wijdde op 6 juni 1996 uitvoerig aandacht aan deze zaak. 5 Zie ook De Volkskrant 14 november 1996 'Museum Kabul door alle partijen systematisch geplunderd'.

JostitIëIe verkenningen,

jug.

23, fl,. 1, 1997

24

doen aan het probleem van de talloze iconen afkomstig uit het voormalig Ioegostavie die op dit moment op de kunstmarkt te vinden zijn. Het Unesco verd rag van 1970

Hoewel de Wet tot behoud van cultuurbezitmede is ontworpen om aan te sluiten bij het Unesco-verdrag inzake de in-, uit- en doorvoer van cultuurvoortbrengselen, heeft Nederland dit verdrag trimmer geratificeerd.° Ook andere belangrijke kunstmarktlanden zoals het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Zwitserland hebben dit nooit gedaan. Op dit moment hebben 81 landen het verdrag wel geratificeerd, maar de meeste hiervan zijn landen die te maken hebben met illegale uitvoer van kunst. De Verenigde Staten zijn onder voorbehoud toegetreden tot dit verdrag. Bovendien hebben zij de implementatie nader uitgewerkt in een aantal bilaterale verdragen met landen die een grote kunstexport naar de Verenigde Staten hebben. Het Unesco-verdrag ter bestrijding van de illegale uitvoer kent bepalingen die gelden voor de bescherming van het eigen cultumbezit van landen en het regelt de terugkeer van cultuurbezit dat illegaal is uitgevoerd. Bij de eerste bepalingen hoort een verplichting tot het zorgdragen voor adequate wetgeving, het maken van een nationale inventaris, het beschermen van archeologische opgravingen en het vaststellen van gedragscodes voor conservatoren, handelaren en verzamelaars (artikel 5). Artikel 7 verplicht staten maatregelen te nemen om illegale import tegen te gaan alsmede maatregelen te nemen om illegaal uitgevoeni cultuurbezit terug te geven aan de staat van herkomst. Hetzelfde artikel voorziet ook in een compensatie voor de koper te goeder trouw. In tegenstelling tot het Unidroit-verdrag kent het geen specifieke bepalingen voor gestolen cultuurbezit, hoewel dit natuurlqk vaalc Oc5k illegaal geexporteerd wordt. De Verenigde Staten hebben in 1983 de Unesco-conventie geimplementeerd in de Convention of Cultural Property Implementation Act , die in de artikelen 2606, 2607 en 2609 het importeren van materiaal dat voorkomt in de inventaris van een museum, een religieus gebouw of andere soorten monumenten verbiedt. Uit enkele recente gevallen die zich voornamelijk hebben afgespeeld binnen de Verenigde Staten blijkt dan ook hoe nuttig de Unescoconventie kan zijn. Zo is bij voorbeeld bij het geval van de marmeren torso van Artemis uit de eerste eeuw na Christus de Unesco-conventie met de Cultural Property Implementation Act gehanteerd. Deze torso werd in 1988 gestolen uit het klooster Maria Immacolata in Napels en werd in 1990 door een Londense handelaar aan een Amerikaanse collega 6 Penis. 14 november 1970. Voor een uitvoerige beschrijving van dit verdrag, zijn ontstaansgeschiedenis en de voor- en nadelen man zie P.M. Bator, 1981. 7 Public Law 97-446, 19 USC 2601.

Kunst in den vreemde

25

verkocht. Deze bracht het in 1995 naar Sotheby's in New York waar het door de Italiaanse autoriteiten in de veilingcatalogus werd ontdekt. 8 De torso van Artemis was aanleiding tot het eerste proces in de Verenigde Staten onder de Unesco-conventie. Omdat de New Yorkse kunsthandelaar actief heeft meegewerkt aan de teruggave, zijn nog met alle juridische facetten aan bod gekomen. De eigenaar had zich bij voorbeeld lcunnen beroepen op het feit dat hij de torso te goeder trouw had gekocht en dat hij er op deze grond geen afstand van wilde doen. Interessant is dat het Amerikaanse O.M. de eigenaar aansprak en met de houder, het veilingbedrijf Sotheby's. 8 Op dit moment speelt een vergelijkbare casus in de Verenigde Staten, waar een eminent Amerikaans codicoloog is aangeklaagd wegens het stelen van enIcele pagina's uit een Italiaans manuscript dat ooit toebehoorde aan de dichter Petrarca en dat bewaard wordt in de Bibliotheca Vaticana te Rome.", Beide zalcen tonen aan dat de Verenigde Staten op dit moment meer werk maken van het verdrag dat zij dertien jaar geleden ondertekenden (Cultural Property Advisory Committee, 1990). Unidro. it

Sinds 1996 is naast deze verdragen het Unidroit-verdrag ontstaan, een verdrag dat langs civielrechtelijke weg hetzelfde beoogt als de Unescoconventie. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en is van plan tot het verdrag toe te treden. In het kort komt het verdrag erop neer dat staten die tot het verdrag zijn toegetreden, gestolen of illegaal geexporteerd cultuurbezit in het land waar het goed opduikt in een civielrechtelijke procedure kunnen terugeisen. Hierbij is aan de eisende staat de verplichting te bewijzen dat het voorwerp valt onder de nationale cultuurwetgeving; de koper of houder dient aan te tonen dat hij het voorwerp te goeder trouw verworven heeft. Als hij dit kan, heeft de koper/houder recht op een redelijke vergoeding; indien hij dit met kan bewijzen moet hij het voorwerp `om niet' afstaan. In alle landen met een belangrijke kunstmarkt heeft de handel heftig geprotesteerd tegen ondertekening van dit nieuwe verdrag. Zo ook in Nederland. Met alle bezwaren die aan het verdrag kleven en die waarschijnlijk naar voren zullen komen bij de eerste procedures, moet men constateren dat gezien de steeds groter wordende stromen van illegaal geexporteerde kunst, dit verdrag net als destijds de International Convention on Trade of Endangered Species (Cites-verdrag) dat de handel in 8 Zie ook Stolen torso returned to Italy, IFAR report, 1996. 9 Of de eigenaar of bezitter kan worden aangesproken is een kwestie die ook speelt bij het Unidroit-verdrag. Kunsthandelorganisaties en veilingbedrijven gaan er van uit dat zij, evenals musea, door eisende Staten kunnen worden aangesproken. 10 Zie ook 'Retired professor pleads guilty in Vatican Case', IFAR report XVII, 7 en 8 (1996) en 'Ole, oy vey, Art theft in The art newspaper, 7e jrg., nr. 63, oktober 1996.

Justitiffle verkenningell. MI. 23, nr. 1, 1992

26

bedreigde dieren- en plantensoorten verbood, tot stand is gekomen op een tijdstip dat strengere regelgeving op dit gebied vereist. Opvallend is dan ook dat in veel Afrikaanse wetgeving een parallel wordt getrolcken tussen cultuurhistorisch en natuurhistorisch erfgoed zoals bij voorbeeld fossielen. Hier probeert men ook vaak een controleapparaat voor beide soorten erfgoed op te zetten. 1 In samenwerking met de Inspectie Cultuurbezit houdt de douane sinds enige tijd steekproeven bij invoer van cultuurgoederen. De resultaten hiervan bevvijzen de noodzaak van ratificering. Op dit moment meldt de douane tot een lading per twee weken aan de Inspectie Cultuurbezit waarbij eens in de maand een nader onderzoek door een expert uit de volkenkundige musea nodig is. Om de handel tegemoet te komen bij de bezwaren aangaande 'de omgekeerde bewijslast voor de koper te goeder trouw', noteren zowel de Centrele Recherche Informatiedienst (CRI) als de Inspectie Cultuurbezit sinds enige tijd telefonische en andere vragen omtrent door de handel aangekochte kunst. Op die wijze moet het bij een procedure voor een handelaar mogelijk zijn aan te tonen dat hij alle redelfikerwijs van hem te verwachten stappen heeft ondernomen om de (il)legale herkomst van het voorwerp te onderzoeken. Koppeling van verschillende systemen, zoals bij de CRI al gebeurt met het systeem van Art Loss Register, zou dit alleen nog maar effectiever malcen. De lnspectie Cultuurbezit werkt daarom op dit moment ook samen met de Getty Foundation te Los Angeles, die bezig is een eenvoudig internationaal systeem van registratie van cultuurgoederen te ontwerpen. Een van de recente gevallen die de douanedienst en de Inspectie Cultuurbezit op het spoor zijn gekomen betreft enige beelden uit de twaalfde eeuw aflcomstig van de Bantay Chmar tempel bij Angkor Vat in Cambodia, die zijn gevonden in de Rotterdamse haven. Met de instrumenten van het Unidroit-verdrag zou teruggave van deze beelden eenvoudig te regelen zijn. Nu zijn ze wel onderwerp van justified onderzoek, maar de teruggave zelf is nog affiankelijk van de medewerking van de betrokken partijen. Recuperatie

Onder recuperatie wordt in Nederland verstaan het opsporen en, indien mogelijk, de terugkeer naar Nederland van lcunstwerken die tijdens of als gevolg van de TWeede Wereldoorlog onrechtmatig het land verlieten. Kunstroof tijdens oorlogen is van alle tijden, maar ook restitutie heeft een lange geschiedertis. Vaalc wordt vergeten dat na Napoleons kurtstroof ook de kentering begon: een decreet uit mei 1814 van Lodewijk XVIII maakte de eerste restituties mogelijk (Gould, 1965, p. 117). Ook na de Tweede Wereldoorlog werd geprobeerd de gevolgen van de kunstroof die had plaatsgevonden zoveel mogelijk te herstellen. De 11 Zie hiervoor Illicit trade in Africa, ICOM Paris 1994

Kunst in den vreemde

27

grootscheepse kunstroof van de nazi's was onrechtmatig volgens de Haagse conventies van 1899 en 1907. Deze verdragen kenden het verbod op kunstroof en het beschadigen of in beslag nemen van cultuurgoederen in particulier en openbaar bezit op straffe van juridische vervolging (artikelen 46, 47 en 56). Tot de ondertekenaars van de conventie uit 1907 behoorden naast Duitsland ook Nederland en de Verenigde Staten, de tsaristische ondertekening werd in 1941 door de Sovjetunie erkend. Zoals bekend hebben de beide conventies de enorme kunstroof tijdens de Tweede Wereldoorlog met verhinderd. Diverse regeringen in ballingschap vaardigden daarom reeds tijdens de Duitse bezetting decreten uit die kunstroof moesten beperken. De decreten van de Nederlandse regering in ballingschap behelsden onder andere een verbod op vermogenstransacties met de bezetter benevens maatregelen die de overheid in staat stelden als fiduciair eigenaar op te treden voor particulieren die hun rechten niet zelf konden uitoefenen. In Belgie en Frankrijk ontstonden in die tijd vergefijkbare nationale bepalingen. Direct na de oorlog vormden deze, samen met internationale afspraken, een stelsel van maatregelen voor restituties van kunstwerken dat nog steeds de basis is voor claims op nu opduikende, sinds de oorlog vermiste, kunstwerken. Van de internationale afspraken is vooral belangrijk de zogenaamde Inter-allied declaration against acts of dispossession committed in territories under enemy occupation or control, op 5 januari 1943 uitgevaardigd

door zeventien geallieerde regeringen te Londen, waaronder Amerika, Engeland, Frankrijk, Nederland en de Sovjet-Unie. Hierin verldaarden de regeringen zich het recht voor te behouden om elke vermogenstransactie in bezet gebied nietig te verklaren, inclusief roof en transacties die legaal en vrijwillig aangegaan leken." Bij diverse gelegenheden in de periode 1944-1945 werd dit principe bevestigd en de hiervoor genoemde latere Haagse Conventie (met Protocol) van 1954 over de bescherming van cultuurgoederen bij gewapende conflicten legde in wezen de uitgangspunten van de Inter-allied declarationvast voor toekomstige conflicten. De restituties direct na de oorlog brachten in Nederland 80% van de vermiste kunstwerken van `museumkwaliteit' terug, maar slechts een lcwart van de kunst van minder hoge waarde." Deze vermiste kunstwerken zijn niet allemaal door bombardementen en andere oorlogshande12 De Declaration spreekt van: 'any transfers of, or dealings with, property, rights and interests of any description whatsoever which are, or have been, situated in the territories which have come under the occupation or control, direct or indirect, of the Governments with which they are at war, or which belong, or have belonged, to persons (including juridical persons) resident in such territories. This warning applies whether such transfers or dealings have taken the form of open looting or plunder, or of transactions apparently legal in form, even when they purport to be voluntarily effected: 13 Ministerie van Economische Zaken. Commissariaat Generaal voor de Nederlandse Economische Belangen in Duitsland. Verslag over de jaren 1945 en 1946, Amsterdam 1947, pp. 55-56.

lustitlele verkenningen, kg. 23, nr. 7. 1997

28

lingen verloren gegaan. Veel is recentelijk bekend geworden over nog steeds uit heel Europa vermiste kunstwerken, boeken en archieven die toch bewaard zijn gebleven en die zich nu in Oosteuropa, met name Rimland, bffiken te bevinden - zoals de tekeningen uit de Nederlandse Koenigscollectie, nu in het Moskouse Poesjkinmuseurn. Franz W. Koenigs (181-1941) , van oorsprong Duitser maar voor de oorlog genaturaliseerd, bouwde vanaf de jaren twintig een zeer belangrijke verzameling tekeningen van oude meesters op, die vanaf 1935 als bruikleen in het Rotterdamse museum Boymans was ondergebracht. Nadat Koenigs in financiele moeilijkheden was geraakt, werd de gehele collectie kort voor het uitbreken van de oorlog verkocht aan D.G. van Beuningen. Een deel hiervan werd in 1940 verkocht aan Hans Posse die kunstwerken verwierf voor een to stichten Fiihrer Museum te Linz. Pas in 1992 werd officieel toegegeven dat een deel van deze tekeningen zich in Moskou beyond. Maar vermiste kunstwerken kunnen overal opduiken. Koenigstekeningen kwamen terug uit Londen (1988) en New York (1991), een olieverfschets door Rubens keerde nit Wenen terug naar ons land (1991). Nog in 1996 werd een portret door Govert Flinck (1615-1660) in Canada ontdekt, dat tijdens de oorlog uit Nederland verdween en spoorloos was sinds het in de herfst van 1945 werd gestolen uit een geallieerd kunstdepot in Miinchen waar het was opgeslagen in afwachting van restitutie. Ook dit portret was goed gedocumenteerd zodat het geclaimd kon word en en kon terugkeren naar Nederland. Be Mauerbachzaak

Andere recuperatiezaken waren, of zijn, aanzienlijk gecompliceerder. Kwesties als verjaring, de eerder genoemde vraag welk recht moot worden toegepast en ontbrekende documentatie spelen ook een rol, zoals in de recuperatiezaalc-Mauerbach. In het klooster Mauerbach bij Wenen had de Oostenrijkse regering de ruim achtduizend kunstwerken opgeslagen die zij in 1955 overgedragen had gelcregen van de geallieerden bij opruiming van de kunstdepots. Deze voorwerpen, afkomstig uit heel Europa, waren overgebleven na de omvarigrijke restituties na het einde van de oorlog en werden Oostenrijk overgedragen met de verplichting ze te restitueren aan hun eigenaren. In 1969 en opnieuw in 1985 maakte Oostenrijk een wet (het eerste respectievelijk tweede Kunst- und Kulturgutbereinigungsgesetz: KKGBG) die het uitbrengen van claims op deze werken mogelijk maakte. Fen summiere beschrijving word gepubliceerd en eigenaren moesten door foto's, getuigenverklaringen en beschrijvingen van niet-gepubliceerde aspecten van de voorwerpen bewijzen dat het kunstwerk in Icwestie inderdaad hun eigendom was (geweest). Op vele voorwerpen werden meerdere claims uitgebracht: de summiere gepubliceerde beschrijvingen 'pasten' op meerdere verloren kunstwerken en vele (voormalige) eigenaren waren

29

Kunst in den vreemde

inmiddels bejaard en moesten voorwerpen bechrijven die zij decennia lang niet hadden gezien. Over vele voorwerpen worden nu nog gerechtelijke procedures gevoerd, maar de `uitgeprocedeerde' werken zijn in olctober 1996 geveild ten behoeve van slachtoffers van de nazi-terreur of hun nazaten (Mauerbach, 1996). Nederland heeft halverwege de jaren tachtig op basis van beschrijvingen van verdwenen kunstwerken uit 1945-1946 een civielrechtelijke claim uitgebracht. Deze betrof 59 schilderijen, merendeels destijds vrijwillig verkocht door de kunsthandel en daarmee aan de staat vervallen, waarvan de beschrijving overeenlcwam met die van werken in Mauerbach. Deze claim werd in 1993 door de rechter afgewezen om twee redenen. De eerste was dat de identiteit van de geclaimde werken met de beschrijvingen van verloren gegane werken met bewezen werd geacht, hoewel met voor elk schilderij werd aangegeven op welke punten er verschillen waren. Belangrijker was dat volgens de rechter slechts aanspraken konden worden gehonoreerd van natuurlijke personen, die op het moment van verlies eigenaar waren van het verloren en nu geclaimde werk, ofwel dat werden door rechtsopvolging. Dit geldt met voor een staat en daarom werden de Nederlandse Koninklijke Besluiten, op grond waarvan de Nederlandse Staat - deels als fiduciair eigenaar, grotendeels ten behoeve van zichzelf - aanspraken maakte, niet erkend. Beroep aantekenen tegen deze uitspraalc van het Landesgericht fur Zivilrechtssachen te Wenen werd niet zinvol geacht. Er was geen betere documentatie beschikbaar dan de reeds overlegde; bij gebrek aan foto's van de verdwenen schilderijen was identiteit met absoluut bewijsbaar en zou altijd op basis van beschrijvingen moeten worden gewerkt. Daarnaast had de republiek Frankrijk in 1974 het hoger beroep verloren tegen de uitspraalc dat zij geen recht had aanspralcen te malcen namens particulieren. Er werden ook geen mogelijkheden gezien via andere wegen de aanspraken erkend te krijgen. Een 'Klage' op basis van het Oostenrijks wetboek zou irruners de claim beoordelen naar Oostenrijks recht, dat voiledige eigendomsrechten geeft aan iemand die een goed drie jaar bezit de claim was dus verjaard. Bovendien bepaalde ook het eerste KKGBG dat niet-toegewezen kunstwerken Oostenrijks eigendom waren. Een volkenrechtelijke claim zou worden geconfronteerd met het feit, dat de principes van de Inter allied declaration in Oostenrijks recht zijn uitgewerkt. Dit alles betekent uiteindelijk, dat het ene geclaimde schilderij waarvan wel een vooroorlogse foto beschikbaar was en waarvan de identiteit met een schilderij uit het Mauerbach-bestand onomstotelijk vaststaat, niet naar Nederland zal terugkeren. Ook op dit schilderij, een bloemstilleven van J. van Os nit 1800, zijn destijds meerdere claims uitgebracht die nog niet zijn afgehandeld. Het is dus mogelijk, dat het uiteindelijk door de rechter zal worden toegewezen aan iemand anders, aangezien -

Justlade verkenningen, jig. 29, nr. 1, 1997

30

het werk weliswaar uit Nederland wordt vermist, maar Nederland geen partij meer is in de procedure. Toch zal, langs andere weg, de Mauerbachzaalc bevredigend worden afgesloten. De Israelitische Kultusgemeinde in Wenen, die verantwoordelijk was voor de veiling van de Mauerbach-werken, bleek na overlegging van documentatie over eon van de schilderijen overtuigd van de Nederlandse herkomst en was bereid het buiten de veiling te houden. Dit landschap van de 19de-eeuwse schilder A. Engel, dat altijd al deel uitmaakte van de Nederlandse claim, zal in Nederland worden gerestaureerd. Daarna zal het door Nederland en de Joodse Gemeenschap gezamenlijk worden geschonken aan het Israelmuseum in Jerusalem. Een begeleidend tekstbord zal verwijzen naar de vele omzwervingen van kunstbezit tijdens de Tweede Wereldoorlog. Besluit

Recuperatiezaken zijn dus gecompliceerd. Toch is Cr enige overzichtelijkheid omdat het hier in het algemeen voorwerpen betreft die zijn geroofd gedurende een bepaalde periode en die vaak redelijk goed geregistreerd waren, zeker als het museale voorwerpen betrof. Moeilijker wordt het naarmate wij verder in het verleden teruggaan. Veel van de grote musea zoals het Louvre of het British Museum bevatten veel voorwerpen die wij heden ten dage zouden beschouwen als oorlogsbuit of koloniale kunstroof. Gene zorgt er soms voor dat deze voorwerpen, net zoals dat zolang in Rusland gebeurde met de trofeeenkunst uit de Tweede Wereldoorlog, gedurende lange tijd in depots verblijven. De Schat van Lombok (Volkenkundig Museum Leiden) is hier bij ons een voorbeeld van. In internationaal verband bestaat er een speciaal comite dat aan dit soort gevallen aandacht besteed: het MCP" Dit adviescomite van de Unesco is in 1978 opgericht om te bemiddelen tussen lidstaten van de Unesco bij teruggave van cultuurgoederen. Sinds oktober 1995 is Nederland hier lid van. Bij de negende vergadering, die onlangs te Parijs plaatsvond, heeft men zich onder andere gebogen over de lcwestie van de Elgin Marbles: de figuren en reliefs die Lord Elgin weghaalde van de Atheense Acropolis toen deze een Turkse vesting was en die in 1818 door het British Museum werden aangekocht. Zoals bekend beijvert Griekenland zich sinds jaren voor teruggave. Aan het begin van dit stuk merkten wij op hoe illegale uitvoer van voorwerpen van kunst- en cultuur felle emotionele reacties kan oproepen. De verdragen die zijn ontworpen om dit soort uitvoer tegen te gaan zijn meestal ingewikkelde instrumenten die in facetten als bewijsvoering en compensatie niet eenvoudig te hanteren zijn. In onze ogen zou daarom veel meer aandacht moeten worden besteed aan de bescher14 The Intergovernmental Committee for Promoting the Return of Cultural Property to its Countries of Origin or its Restitution in Case of Illicit Appropriation.

Kunst in den vreemde

31

ming van voorwerpen op de plaats van herkomst zelf. Daarnaast is meer aandacht nodig voor de bescherming van archeologische monumenten zoals de plaatsen waar nog opgravingen moeten worden verricht, voor betere beveiliging van musea in lunst-exporterende' landen en vooral voor betere registratie van roerende en onroerende monumenten (voor een discussie over preventieve maatregelen zie Gimbrere, 1994).

Literatuur Bator, P.M. The international trade in art Chicago/London, The University of Chicago Press, 1981 Cultural Property Advisory Committee Presenting mankind's heritage; U.S. efforts to prevent illicit trade in cultural property Washington, 1990 Gimbrere, S. Illicit traffic in cultural property and national and international law In: H. Leijten (red.), Illicit traffic in cultural property; museums against pillage, Amsterdam 1994. Gould, C. Trophy of conquest; the Musee Napoleon and the creation of the Louvre London, Faber and Faber, 1965 Kurtz, MJ. Nazi contraband; American policy on the return of European cultural treasures New York/London, 1985 Leyten, H. Illicit traffic in cultural property Amsterdam, Royal Tropical Institute, 1994 Leistra, J.E.P. Recuperatie in Nederland 1945-1996; schets van een niet afgesloten hoofdstuk In: Jaarboek Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (verschijnt rond maart 1997)

Mauerbach Mauerbach; items seized by the national socialists to be sold for the benefit of the victims of the Holocaust / Mauerbach. Versteigerung der von den nationalsozialisten konfiszierten Kunstwerke zugunsten der Opfer des Holocaust MAK-Osterreichisches Museum fur angewandte Kunst Vienna 29 and 30 October 1996, Christie's Smyth, C.H. Repatriation of art from the collecting point in Munich after World War II, background and beginnings; with reference especially to the Netherlands Maarssen/The Hague, 1988 Tubb, K.W. Antiquities trade or betrayed; legal ethical and consentation issues London, 1995 Unesco Handbook of national regulations concerning the export of cultural property Parijs, 1988 Wet Wet tot behoud van cultuurbezit 1 februari 1984, stb. 49. Editie Schuurman & Jordens 52A

32

Witwassen in de kunsthandel prof. dr. A.WA. Boot en drs. A.M. ten WoIde .

Als aan economen worth gevraagd om te schrijven over een onderwerp zoals witwassen van geld dan komt het slechtste in de mens naar boven. De moderne economie gaat nit van het self interested gedrag van het individu. Elk individu moet onderworpen worden aan de juiste prilckels om hem/ haar in ons collectieve belang te doen handelen. Of dit mensbeeld juist is, is maar de vraag. Amerilcaanse studies laten zien dat naarmate studenten langer economie studeren ze meer eigengereid gaan handelen. Dit zou wet eens kunnen betekenen dat het negatieve selfinterested mensbeeld economen is aangepraat. Len soort omgekeerde causaliteit dus, of zelfs een self fulfilling prophecy. Voldoende reden dus om onze analyse niet al te serieus te nemen. Een andere eigenschap van economen is dat zij er altijd (?) in slagen om serieus genomen te worden, en zelfs weten door te dringen tot de populaire media (om niet te zeggen dat zij deze media monopoliseren!). Wederom reden om met enige argwaan naar ons economen te luisteren. Toch zijn economen ook verstandige mensen. Zij proberen bovenal consistent te zijn. Van die traditie willen wij in het navolgende niet afwijken. We zullen in deze bijdrage onze eerdere bevindingen over witwasssen in de kunsthandel nog eens nader onderzoeken. Deze bevindingen zijn in een artikel in dagblad Trouw van 12.2.1994 terug te vinden. Trouw meldt: Volgens professor Arnoud WA. Boot van de Universiteit van Amsterdam is de scene 'bijna perfect' voor zulke transacties. 'De kunstwereld is een van de weinige branches waar geheimhoudingsplicht gelde, zegt de hoogleraar ondememingsfinancien. 'Op veilingen en bij aankopen in galeries hoeft de identiteit van de koper of verkoper niet bekend te worden gemaalct. Er kan moeiteloos gewerkt worden met stromannen. Op kunstveilingen kan telefonisch meegeboden worden. Het is viii eenvoudig om vanuit New York of Londen hier mee te doen, of vanuit Amsterdam aan een veiling daar. Her gaat allemaal anoniem, en het mooie is dat die anonimiteit maatschappelijk geaccepteerd worth. Bijna overal, zo vervolgt Trouw, heeft de burger tegenwoordig een pasje nodig, behalve in de wereld van de kunst. Daar gaat iedereen er vanuit, dat de binnenkomer zich niet legitimeert. Aan een tweede voorwaarde voor succesvol witwassen wordt in de kunstbranche ook voldaan: de prijs van kunst ligt niet vast. Ze fluctueert constant. Galeries hebben ook sterk wisselende omzetten. Er is veel speelruimte voor het kunstmatig opdrijven van prijzen. -

-

• De auteurs zijn hoogleraar andememingsfinanciering en financiele markten respectievelijk universitair docent Beiden zijn verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.

Witwassen in de kunsthandel

33

Zoals economen betaamt getuigt deze opvatting van grote helderheid. De opinie is overtuigend geponeerd, en er lijkt geen speld tussen te lcrijgen. Uiteraard zijn we ervan overtuigd dat wij het toen, in 1994, bij het rechte eind hadden. Toch willen wij in deze bijdrage nogmaals stilstaan bij het witwassen van geld in de kunstbranche. Een drietal aspecten staat hierbij centraal. Een eerste betreft het aandeel van de kunstbranche in het totaal van witwaspraktijken. Dit betreft een inschatting van de omvang van de totale markt voor kunst (relatief ook tot andere markten), om af te bakenen of de kunsthandel van werkelijke importantie is voor de zwartgeld- en witwasproblematiek. Een tweede aspect is de wijze waarop geld kan worden witgewassen. Dit is een meer algemene problematiek. Hoe wordt het zwart geld gecreeerd, en wat moet er gebeuren voordat het kan worden 'gebruikt' in de kunstbranche. Het derde, en laatste aspect, betreft de wijze waarop het zwarte geld door handel in kunst kan worden witgewassen, en met name de factoren die de kunst al of met bij uitstek geschikt maken voor het witwassen van geld. Dit laatste betreft ondermeer de in bovenstaand citaat genoemde variabelen 'anonimiteie en 'ondoorzichtigheid van de prijsvorming'. Omvang van de kunstbranche

Een maatstaf van het (mogelijk) belang van de kunstbranche voor diegenen die geld willen witwassen, is de omzet. In de jaren 1989-1990, op het hoogtepunt van de markt, haalden de grote veilinghuizen gezamenlijk wereldwijd naar schatting negen miljard gulden ,omzet (Voskuil 1991, p. 68). In het daarop volgende boekjaar daalde de omzet met bijna 70% en deze heeft zich sindsdien nog niet hersteld. Over het boekjaar 1995/1996 bedroeg de totale omzet 1,7 miljard dollar (circa 2,9 miljard gulden), waarvan in New York 710 miljoen dollar en in Nederland 47,6 miljoen gulden (bron: Art Sales Index Ltd.). Deze cijfers zijn exclusief die van galeries, waar moeilijk een schatting is te geven van de omzet. Ter vergelilldng van de omzet in de kunstbranche geven wij in tabel 1 enige cijfers over de handel in aandelen op de effectenbeurs van New York en Amsterdam. In verhouding tot deze cijfers is het totaal van de omzetten van de grote kunstveilingen gering. Hieruit mag echter geenszins worden geconcludeerd dat de kunsthandel met van belang is voor de witwasproblematiek. Enerzijds hebben wij de omzetcijfers voor galeries niet meegenomen. Deze zullen in zijn totaliteit aanzienlijk zijn. Anderzijds zullen juist intrinsiekeverschillen tussen kunst(handel) en andere commerciele activiteiten - en niet zozeer de omzet - bepalend zijn voor het (relatieve) belang van de kunstbranche voor witwaspraktijken.

34

Justitiele verkenningen, kg. 23, or. 1, 1997

Tabel 1: Handel in aandelen op effectenbeurzen New York en Amsterdam New York Stock Exchange (in miljarden dollars) 1989

1542,9

1995

3082,9

1/1 t/m 3/10-1996

3347,4

Amsterdamse Effectenbeurs (in miljarden guldens) 1989

189,0

1995

399,3

1/1 t/m 3/10-1996

578,9

Bron:Vereniging van de Effectenhandel

Een van de aspecten hierbij betreft de wijze waarop de handel in kunstvoorwerpen op veilingen plaatsvindt. Tot slot zullen wij een aantal van de karakteristieken van de kunsthandel bespreken (zie voor een overzicht Glerum, 1991, pp. 127-136). De meeste voorwerpen die op veilingen word en verhandeld word en door particulieren aangebod en. Aan de vraagzijde treden naast particulieren ook musea en bedrijven op. Het te veilen voorwerp blijk tot de verkoop heeft plaatsgevonden eigendom van de verkoper. Het veilinghuis treedt slechts op als commissionair. Veelal wordt door het veilinghuis het te verkopen voorwerp ('gratis') getaxeerd. Dit betreft slechts eon richtprijs. De verkoper kan een limiet vaststellen (bodemprijs), waarbeneden niet mag worden verkocht. Teneinde wat meer flexibiliteit in te bouwen bestaat de regeling Taxatie Inzenden, waarbij de veilingmeester met betrekking tot de bodemprijs eon speling van 10 a 15% wordt gegeven. De veiling wordt door eon notaris bijgewoond, teneinde toezicht te houden op het ordelijk verloop hiervan. De technieken van het witwassen

Allereerst: wat is witwassen? Witwassen betreft die handelingen die illegaal verkregen geld, of verzwegen vermogensaanwas legaal besteedbaar malcen. Udink (1993) spreekt over het bewerkstelligen van een ogenschijnlijk wettige oorsprong. De vermogensaanwas kan zowel eon nietcriminele oorsprong (doel: belastingontduiking) als een criminele oorsprong (bij voorbeeld gelden verlcregen uit drugshandel) hebben. Uiteraard is in beide gevallen sprake van onwettig gedrag. Doze vermogensaanwas zal door ons worden aangeduid als zwart geld. Het algemene principe van witwassen is dat de werkelijke ge1dstroom geheel of gedeeltelijk onzichtbaar wordt gemaakt, en dat tegelijkertijd een tweede stroom wordt gecreeerd die een legale oorsprong van het geld suggereert. Hierna kan clan op een wettige wijze van de middelen gebruik worden gemaakt.

INitwassen in de kunsthandel

35

Gezien het feit dat witwassen zich duidefijk met in de openbaarheid afspeelt, kan geen allesomvattend beeld worden gegeven van de technicken waarvan men zich in de praktijk bedient. Wel kan worden gekeken naar zaken die gerechtelijk zijn vervolgd en waarbij witwaspraktijken zijn aangetoond. In Nederland is op dit gebied in opdracht van de Stichting Maatschappij en Politie onderzoek verricht door Udink (1993). Zij heeft dossieronderzoek verricht bij de Bureaus Financiele Ondersteuning (BFO's) bij verschillende pofitiekorpsen in Nederland en de FIOD naar de wijze waarop zwart geld wordt witgewassen. Tevens is in het kader van de parlementaire enquetecommissie opsporingsmethoden aandacht besteed aan het wegsluizen van crimineel geld naar de legale economie. In de door Udink beschreven zaken vindt het doorbreken van de werkelijke eerste geldstroom veelal plaats doordat geld contant naar het buitenland wordt overgebracht en daar op een bankrekening wordt gestort, waarmee de witwasser niet rechtstreeks in verband kan worden gebracht. De wijze waarop een legale oorsprong van het geld wordt gecreeerd betreft de tweede stroom: de valse papierstroom. Hierbij is onder meer van belang of de witwasser over een bedrijf beschilct met legale activiteiten. Zo ja, dan kan gepoogd worden met behulp van bij voorbeeld valse facturen geld wit te wassen. Dit kunnen zeer ingenieuze transacties zijn, en vele variaties zijn mogelijk. Een variant op het thema - vervalsen van facturen - komt voor in een van de door Udink (1993) beschreven zaken inzalce de onderhandse verkoop van een schilderij. Deze zaalc is ook beschreven in het hiervoor genoemde artikel in Trouw. Wij citeren: 'Udink beschrijft een meneer A. die met een flinke som zwart geld zit. Hij zou deze graag investeren in de autohandel van zijn vriendin. 1 Maar daarvoor moet zijn geld eerst gewit worden. A komt in contact met kunsthandelaar B die voor honderdduizend gulden een schilderij heeft gekocht, maar die aankoop niet in de boeken heeft opgenomen. A en B spreken af dat zij op schrift vastleggen dat A het schilderij in consignatie aan B geeft. Consignatie is een gebruikelijke constructie in de kunstwereld: een verkoper geeft een doek in bewaring aan een handelaar, die het op zijn beurt voor hem probeert te verkopen. In het op fictie gebaseerde contract tussen A en B wordt zelfs aangegeven dat het schilderij al tijden tot het bezit van de familie van A behoort. Vervolgens wordt het schilderij zwart verkocht aan partij C. Voor vierhonderdduizend gulden. Als bemiddelingskosten rekent B vijf procent, in dit geval twintigduizend gulden. Voor A is deze transactie een goede mogelijicheid geld wit te wassen. Op papier heeft hij een schilderij verkocht voor ruim vierhonderdduizend gulden, minus de bemiddelingskosten. Van al dat geld op papier ziet hij niets, maar hij kan nu 380.000 gulden van zijn eigen zwarte geld witwassen door het als winst van de schilderij-verkoop 1 Dit betreft niet de autohandel van zijn vriendin, maar zijn eigen, op naam van zijn vriendin gedreven autohandel (zie Udink, 1993, p. 32).

Justidele verkenningen, jug. 23, flu. 1, 1997

36

te boeken. En nu kan hij dat investeren in de autohandel van zijn vriendin. Met kunsthandelaar B gaat het intussen ook uitstekend. Op papier heeft hij als bemiddelaar een schilderij verkocht en vangt daar twintigduizend gulden voor. In werkelijkheid heeft hij zwart een schilderij van honderdduizend gulden voor vierhonderdduizend gulden verkocht, en verdient dus driehonderdduizend gulden. fill heeft dus zwart vermogen gecreberd, goed bruikbaar voor de volgende aankoop.' Een kenmerk van bovenstaand voorbeeld is dat het incidentele transacties betreffen. Dit is dus wat anders dan het 'kunstmatig' genereren van (extra) omzet in een restaurant om geld wit te wassen. Tech zijn er ook markten waar continu gehandeld kan worden, en dus mogelyk 'confirm' geld kan worden witgewassen. Een voorbeeld van zo'n markt is de effectenmarkt. Hoogenboom (1996) heeft een theoretisch onderzoek verricht naar het bestaan van een markt van illegale financible dienstverlening, toegespitst op de finterMationale beurshandel. Hoogenboom (1996, p. 11) acht het aannemelijk dat van een strategisch ontwfildngsgedrag van een aantal deelnemers aan het financible verkeer sprake is. Hij verwfist in dit verband naar de sociologie van de spelers op de beurs: hebzuchtige cultuur, sterke prestatiegerichtheid en individualistisch gedrag. In dit klimaat van collectieve 'zedenloosheid' zou de echte crimineel kunnen toeslaan; zijn serieuze witwastransacties met crimineel geld zouden worden versluierd door de veelheid aan (onbenullige?) twijfelachtige transacties. Empirisch is er echter onvoldoende basis om tot generaliserende conclusies te komen, mede gezien bij voorbeeld ook ook het beperkte aantal gemelde ongebruikelijke transacties door effectenbemiddelaars bij het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (Finacieel Dagblad, 13 11 1996). Voor wat betreft de beurshandel zal - evenals in bovenstaand citaat het (kunstmatig of gefingeerd) crebren van speculatiewinsten centraal staan. De meeste financible markten zijn transparant, dat wil zeggen er is een 'neutrale', objectieve en openbare prijsvorming (mede ondersteund door regelgeving die de integriteit van de markt bewaalct). Op een dergelijke markt is het bijzonder moeilijk em kunstmatige speculatiewinsten te genereren. 2 DR gezichtspunt suggereert dat de kunsthandel (met een allesbehalve transparante markt) veel betere perspectieven biedt. Afsluitend valt op te merken dat deze zaken gemeen hebben dat op een of andere manier sprake is van frauduleuze handelingen en/of valsheid in gescluifte. Aangezien dit strafbaar is en grote risico's voor de 'witwassee met zich kan meebrengen zal in de uiteindelijke evaluatie van de verschillende kanalen/manieren van witwassen een kosten/ -

-

2 De transparantie van de financiele markten is niet 'volledig'. Van bid tot fijd komen malafide praktijken voor die tot bneigenlijke . speculatiewinsten kunnen leiden Die bij voorbeeld de zaak Nusse Brink).

INitwassen in de kunsthandel

37

effectiviteitsbeoordeling centraal moeten staan. Wij komen hierop in de conclusie terug. Gunstige voorwaarden voor witwaspraktijken Uit het voorgaande blijkt dat een zekere mate van anonimiteit van belang is. De witwasser (en het geld!) moet worden losgekoppeld van de criminele, cq. illegale, oorsprong. In de meest simpele vorm zorgt een anonieme koper die zo maar `te veel' betaalt voor een kunstwerk voor extra wit geld bij de verkoper. In ruil hiervoor zal de verkoper zijn zwart geld willen afstaan aan de anonieme koper. Dus door vijftig gulden te veel te betalen heeft de verkoper vijftig gulden extra (wit!) te besteden, en verlcrijgt de (anonieme) koper ter compensatie het zwarte geld. Het mooiste is als verkoper en (anonieme!) koper een en dezelfde partij is, dan is hiermee in een transactie zwart geld wit gemaakt. Dit is erg simplistisch maar het laat zien dat anonimiteit en ondoorzichtigheid van de prijsvorming cruciale voorwaarden zijn. Wij zullen in het onderstaande derhalve aandacht schenken aan: - de anonimiteit van koper respectievelijk verkoper van kunstvoorwerpen; - de prijsvorming van kunstvoorwerpen: zijn al dan met gefingeerde speculatiewinsten te behalen? Anonimiteit

De anonimiteit van koper en verkoper is met name van belang bij het geheel of gedeeltelijk onzichtbaar maken van de werkelijke geldstroom en wellicht ook bij het creeren van gefingeerde speculatiewinsten. Bij de handel in kunstvoorwerpen zijn koper en verkoper in principe anoniem. Men client zich weliswaar te legitimeren bij het veilinghuis, maar vaak wordt - overigens om volstrekt legitieme redenen (bij voorbeeld voorkomen van prijsopdrijving of bescherming van de privacy) gebruik gemaalct van tussenpersonen. Deze anonimiteit betekent niet dat de Fiod/justitie geen inzage kan verkrijgen in de identiteit van koper of verkoper. 3 Men dient er dan wel in te slagen het gehele traject van eventuele tussenpersonen af te lopen om dit doel te bereiken. Overigens geldt met betrekking tot anonimiteit in principe hetzelfde bij de effectenhandel en de handel in onroerend goed. Anonimiteit geeft dus geen (doorslaggevend) onderscheid tussen kunst en andere transacties. In zoverre is het grote gewicht op anonimiteit in het citaat uit de introductie overtroklcen. Toch is er ons inziens wel degelijk sprake van enig 'anonimiteits'-voordeel. Uiteraard geldt dit in veel sterkere mate voor handel via galeries. 3 Bij de aankoop van een kunstvoorwerp via een galerie zal in principe de anonimiteit beter gewaarborgd zijn.

Justitiele verkenningen, jrg. 23, nr. 1, 1997

38

Samenvattend kan worden gesteld dat de identiteit van koper en verkoper in principe kan worden opgespoord, zij het dat met het inbouwen van een (grensoverschrijdende) keten dit kan worden gefrustreerd door koper en/of verkoper. Prifsvorming

Voor wat betreft de prijsvorming van kunstvoorwerpen gaat het in het kader van de witwas-problematiek in essentie om de vraag of kunstmatige (of gefingeerde) speculatiewinsten zijn te behalen. VVij zullen eerst aangeven aan welke voorwaarden in principe dient te zijn voldaan wil men speculatiewinsten behalen en vervolgens nader aandacht schenken aan het prijsvormingsproces van kunstvoorwerpen. Wij beperken ons tot de verkoop via een veiling. Hierbij onderscheiden wij niet eerder geveilde kunstvoorwerpen van kunstvoorwerpen die wel eerder zijn geveild. Voor de verkoop van een niet eerder geveild lctmstvoorwerp is een voorwaarde voor het creeren van speculatiewinsten dat de prijs van het kunstvoorwerp niet gemalckelijk kan worden gerelateerd aan de prijs van andere kunstvoorwerpen. Hieraan lijkt te worden voldaan. Kunst is uniek. In tegenstelling tot vermogenstitels op de financiele markten is er slechts in zeer geringe mate substitutie mogelijk. Dit betekent niet dater geen indicatie mogelijk is voor de (te realiseren) verkoopprijs. Het blijkt echter niet mogelijk een realistische ondergrens en bovengrens te bepalen (Glerum, 1991, p. 130). In her geval van verkoop van een reeds eerder geveild kunstvoorwerp kan alleen een aanzienlijke speculatiewinst worden gerealiseerd (en verantwoord) als grote prijsverschillen binnen korte tijd tot de mogelijkheden behoren. Een ervaringsfeit is dat, indien het tijdsverloop tussen de eerste en tweede verkoop te kort is, de tweede verkoopprijs vrijwel gelijk is aan de eerste verkoopprijs (Glerum, 1991, p. 130), hetgeen het creeren van speculatiewinsten via de verkoop van reeds eerder geveilde kunstwerken bemoeilijkt. Ondanks dit 'ervaringsfeit' blijft elke prijsbeweging mogelijk. Zolang kunst niet (aantoonbaar) substitueerbaar is, en dus niet zoals op financiele markten in vele gelijke stukjes wordt aangeboden (zie her grote aantal aandelen Philips dat uitstaat die door velen worden gekocht) is het prijsvormingsproces niet transparant. Het is kunst eigen dat transparantie nooit te verwezenlijken is. Een aardig overzicht van het

4

Ooze inschatting is dot de prijzen van kunstvoorwerpen die warden verkocht in galeries makkelijk zijn to manipuleren. De table omzet van een galerie lijkt ons echter beperkt Bovendien beperken galeries zich tot relatief goedkope (onbeduidende) kunstvoorwerpen. De mogelijkheid om aanzienlijke witwastransacties te doen via deze galeries lijkt ons dan ook niet reeel.

INitwassen in de kunsthandel

39

prijsvormingsproces van kunst wordt verschaft door Voskuil (1991). 5 Conclusie

De analyse in het voorgaande laat zien dat de weinig transparante prijsvorming vanuit het oogpunt van de kunsthandel betere mogelijkheden biedt voor het witwassen van geld dan transacties op de financiele markten. In enige mate wordt deze conclusie verder versterkt door de gebruikelijke anonimiteit van koper en/of verkoper. Voordat men hieraan een te groot enthousiasme ontleent (de potentiele witwasser), of juist zorg (justitie) moet eerst een aantal kanttekeningen worden geplaatst. Een eerste kanttekening is de relatief geringe omvang van de handel in kunst (zie ook voetnoot 5). Dit betreft een vergelijking met de veel grotere financiele marlcten. Daarnaast biedt een op zich legale bedrijfsmatige activiteit een mogelijk beter alternatief, namelijk het creeren van valse facturen. Bovenal echter blijft de vraag of het vervalsen van facturen, of kunstmatig creeren van transacties, of het gerommel op financiele markten en kunstveilingen niet dermate kleine transacties en/of witwaspralctijken betreffen dat het hoogstens een 'oplossing' is voor incidentele - en relatief kleine - zwart geld-problemen. Inzicht hierin ontbreekt ten ene male, zodat een nader onderzoek nodig is. Hierin moet centraal staan dat de 'echte' serieuze misdaad niet gek is, en voor zichzelf een afweging maakt tussen de effectiviteit van het witwas-kanaal en de 'paldcansc de kans op ontdelddng. Vanuit dit gezichtspunt lijkt het ons ondenkbaar dat de serieuze misdaad zich bloot stelt aan de risico's van een permanente stroom illegale transacties (transacties op financiele en/of kunstmarkten, of een reeks vervalste facturen), als het alternatief is zich door middel van den grote met zwart geld gefinancierde aankoop toegang te verschaffen tot een winsten. Zolang permanente stroom legale transacties, en dus grensoverschrijdend wordt gewerkt lijkt het ons niet buitengewoon moeilijk om als georganiseerde misdaad een legaar business imperium te verwerven. Enige nuancering is dus op zijn plaats. Het wachten is op een serieuze kosten/effectiviteitsstudie van alternatieve witwasmethoden. De economische wetenschap heeft er weer een nieuw studieobject bij.

5 Voskuil (1991) past de micro-economische prijsvormingstheorie toe op de prijsvorming van kunstvoorwerpen. Om de prijs van een kunstvoorwerp als een evenwichtsprijs te kunnen beschouwen, dient aan due voorwaarden te zijn voldaan: er dienen voldoende (gelijksoortige) kunstvoorwerpen te zijn; er dienen veel vragers en aanbieders op de markt aanwezig te zijn; alle marktpartijen dienen goed geinformeerd te zijn. De kunstmarkt - zoals at gesteld in de tekst - voldoet niet aan deze voorwaarden.

JustitIdle verkenningen, Irg. 29, nr. 1, 1997

Literatuur Enquete opsporingsmelhoden Tweede Kamer der Staten Generaal, vergaderjaar 1995-1996,24072, nr. 19 Glerum,

Het veilingwezen Kunst & Financien, Nederlands Instituut veer het Bank- en Effectenbedrijf (NIBE), Amsterdam, 1991, pp. 125-140 Hoogenboom, A.B.

Beursfraude en Delfiregulering; witwassen en hand& met voorkennnis Dordrecht, Stichting Maatschappij en Pantie, 1996 Udink, E.

Criminele geldstromen; schijn en werkelijkheid Arnhem, Gouda quint by, 1993 Voskuil, J.M.

De pnjs van het kunstwerk Kunst & Finanden, NIBE, Amsterdam, 1991, pp. 61-78

40

41

De rust van het onherstelbare Een kleine psychologie van het kunstvandalisme dr. G. Breeuwsma *

ledereen die wel eens last heeft van hoogtevrees weet dat dat een ambivalente ervaring is. Stel, je hebt je weer eens door gezinsgenoten laten verleiden de valcantie in de bergen door te brengen en staat op drieduizend meter hoogte bevend van angst in de diepte te staren. Je weet dat je er verstandig aan doet je met te dicht langs de rand van de afgrond te begeven, toch is er ook jets in die afgrond dat aantrekt en je probeert over te halen je er blindelings in te storten. Gelukkig schaart de angst zich in veruit de meeste gevallen aan de zijde van het verstand en bovendien worden de eerste tweehonderd gulden van iedere schadepost met gedekt door de reisverzekering. Kortom, je doet op tijd een stap achteruit. Er gaat, meer in het algemeen, een grote aantrekkinglcracht uit van het onverstandige, gevaarlijke, destrUctieve en verbodene. Waarom dat zo is, laat zich met gemalckelijk verklaren. Het zal het lot van de mens wel zijn, moet u maar denken, tenslotte is de menselijke geschiedenis ook pas goed op gang gekomen toen Eva toegaf aan de verleiding om van het verbodene te eten. Zelfs dat wat ons vrees inboezemt en ons daarmee maant om afstand te bewaren, nodigt tegelijkertijd uit tot toenadering. Voor de ervaring van hoogtevrees hoeft men trouwens met naar de bergen af te reizen, maar kan worden volstaan met een bezoek aan een museum. Je staat voor een oude meester en voelt iets van bewondering, ontzag en eerbied, en dat op zichzelf veronderstelt een zekere distantie, maar op hetzelfde moment realiseer je je dat er maar heel weinig voor nodig is, of je zou je zo op - misschien is het beter te zeggen in het weerloze kunstwerk kunnen storten. De suppoost zit te dornmelen en jij staat oog-in-oog met de tijd: de afgrond van de geschiedenis, zo men wil. De gevolgen van zo'n destructieve daad zouden desastreus zijn en tegelijkertijd verwaarloosbaar klein. Misschien dat je er met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een psychiatrisch rapport vanaf komt. Er is hoe dan ook geen gevaar voor eigen leven. Ondertussen heb je door de vernietigingsdaad wel, zij het over de rug van een ander, geschiedenis gemaakt. Toch slagen de meeste mensen erin een gepaste afstand ten opzichte van het kunstwerk te bewaren. Voor het begrijpen van menselijk gedrag maken we dankbaar gebruik van psychologische theorieen en verklaringen. Dit neemt niet weg dat -

De auteur is verbonden aan de Faculteit der psychologische, pedagogische en sociologische wetenschappen, Vakgroep psychologie van de Rijksuniversiteit Groningen.

Instil:61e verkenningen, Jig. 29, nr. 1, 1997

42

veel van the theorieen en verldaringen vooral betrelcking hebben op gedrag dat we nu juist nietbegrijpen. Pas als iemand lets doet wat we Set verwachten of Set wenselijk achten, vragen we naar de reden van dat gedrag. Oil is ook het geval bij kunstvandalisme. For a person who cares for beauty, it is hard to imagine that anyone would wilfully alter - let alone mutilate - a work of art', schrijft Held (1962), en die verbazing lijkt op het eerste gezicht heel begrijpelijk. Het draait in de kunst veelal om de schoonheid van een kunstzinnig object en schoonheid associeren we graag met het goede. Wie heeft Set het beste voor met het goede? Maar een al te grote verwondering over het felt dat mensen soms kunst vernielen, heeft ook lets naiefs en als leidraad voor het zoeken naar psychologische verklaringen voor het gedrag van 'de mens achter de lamstvandaar heeft het niet indrukwelckend veel opgeleverd. De psychologie van het kunstvandalisme laat zich dan ook gemalckelijk samenvatten met de vraag: 'welke gek haalt het in zijn hoofd om kunst te beschadigen of te vernietigen?' Het antwoord is van een bijna even elegante als weinigzeggende eenvoud en luidt kort: de gek. Is dit alles water in psychologische termen over de ktmstvandaal valt te zeggen, of is er meer aan de hand? Misschien zouden we eens moeten beginnen ons te verbazen over het felt dater zo weinigktmst wordt vernietigd. We zouden ons kunnen afvragen hoe en waarom de meeste mensen er in slagen zich in de confrontatie met het lcunstwerk te beheersen, terwijl enkeling over de schreef gaat en het kunstwerk aanvalt. Is een psychologie van her kunstvandalisme mogelijk? Over die vraag gaat in feite dit artikel. lk zal me in de beantwoording ervan richten op die gevallen van kunstvandalisme waarbij de relatie tussen de vandalist en het object van zijn vandalisme niet willekeurig is, maar onder specifieke condities totstandkomt. De psychologie van het kunstvandalisme zal dan niet alleen lets moeten zeggen over de kenmerken van de kunstvandaal, maar ook over de impact van kunst op de vandaal en eigenlijk de toeschouwer in het algemeen. Zonder al te zeer op de zaak te willen vooruitlopen, kan nu al worden gezegd dat de bijdrage van de psychologie aan het inzicht in het probleem van het kunstvandalisme bescheiden zal zijn. De kunstvandaal bestaat niet en iedere algemene uitspraalc zal een beperkte reilcwijdte hebben. Oat neemt niet weg dat ook een bescheiden inzicht een didactische betekenis kan hebben. Psycho!ogle en kunstvandalisme ledere 'beroepsgroep' heeft zijn eigen geschiedenis, en die draagt bij aan zijn actuele status. De geschiedenis van de moderne vandaal gaat terug tot in de vijfde eeuw A.D., toen een Germaanse stam - de Vandalen - de gebouwen en kunstschatten van Rome plunderde en vernietigde. Daarmee lijkt de toon gezet: de vandaal is iemand die moedwillig kunst ver-

Psychologie van het kunstvandalisme

43

melt en zijn activiteit is daarmee, zij het in negatieve zin, nauw gerelateerd aan cultuur en beschaving. Tot de negentiende eeuw is de term vandalisme ook vooral in relatie met kunst gebruikt. Daarna verwijst het begrip meer en meer naar elke vorm van destructie van eigendom en is de betekenis ervan dus sterk uitgebreid (Conklin, 1994). Het kunstvandalisme neemt binnen het domein van het vandalisme echter nog steeds een speciale positie in, wat al blijkt uit de chique benaming die er voor bestaat: het iconoclasme. De kunstvandalen of iconoclast fijkt ook iets omzichtiger te worden benaderd, zowel in sociologische als psychologische zin, alsof iedereen het er over eens is dat de iconoclast zich onderscheidt van het gemene yolk der vandalen. Het staat natuurlijk te bezien of dat terecht is. Is de kunstvandaal anders dan de gewone vandaal of ontleent hij zijn bijzondere status alleen maar aan het feit dat zijn object van agressie en vernieling bijzonder is? Is er jets in de persoonlijkheid van de kunstvandalist dat hem vatbaar maakt voor een negatieve relatie met kunst? Het lijkt voor de hand liggend om voor de beantwoording van deze vragen te rade te gaan bij de psychologie, maar hoewel de psychologie relatief veel aandacht heeft voor het vandalisme in brede zin, lijkt ze niet goed uit de voeten kunnen met de moderne kunstvandaal. Bij nadere beschouwing is dat ook niet zo verwonderlijk. De psychologie is vooral een wetenschap die haar uitspralcen ontleent aan het onderzoeken van populaties. Psychologen weten wel het nodige te vertellen over het igemiddelde' gedrag van groepen individuen, maar ze wagen zich met zomaar aan uitspralcen over een specifiek individu, los van de populatie waarvan hij deel uitmaakt. Daarom wel onderzoek naar voetbalvandalen, schoolvandafisme, relschoppers of jongeren die na een avondje stappen, al bloemperkjes en bushokjes vernielend, de binnenstad onveilig maken, maar nauwelijks aandacht voor iconoclasten, wier daden veel meer een allerindividueelste expressie van een allerindividueelste emotie lijken te zijn. Vandalisme is in veruit de meeste gevallen een bezigheid van jongeren en meer in het bijzonder van jongens (Van Dijk en Van Soomeren, 1981). Theorievorming, onderzoek en aanpak van vandalisme concentreert zich dan ook sterk op de specifieke psychosociale kenmerken van deze groep en de daaraan gerelateerde problemen (Goldstein, 1996). Natuurlijk vernielen jongeren en passant ook wel eens een kunstwerk, maar dat is vooral te danken aan het felt dat ze niet kieskeurig zijn. Het is zelfs de vraag of ze wel in alle gevallen het kunstwerk als kunstwerk hebben herkend. Uitzondering vormen misschien de slooptochten langs beeldentuinen - de kunst in de openbare ruimte - maar ook hier is vernielzucht als zodanig een belangrijker motief dan een stelfingname ten opzichte van kunst. Nu is het wel mogelijk de kunstvandaal in termen van enkele psychosociale kenmerken te beschrijven. Zo betreft het in veruit de meeste gevallen een man, veelal zonder \Taste relatie, of met een recente ervaring

/unlitlele verkenningen, kg. 23, nr. 1, 1897

44

van een (echt)scheiding achter de rug en vaalc met een voorgeschiedenis van psychische problemen. Echter het aantal ongelukkige, alleenstaande mannen op deze wereld overtreft in grote getale het aantal kunstvandalen, zodat deze kenmerken ons in verklmende zin niet veel verder brengen. Daarbij zijn kunstvandalen als groep te heterogeen en diffuus om er algemene uitspraken over te kunnen doen. En voor de meeste iconoclasten geldt dat hun daad eenmalig is. Een heel enIcele keer is er spralce van recidive, zoals de in Vrij Nederland geportretteerde man die in de afgelopen zeven jaar dertien schilderijen heeft vernield en daarmee voor tientallen miljoenen schade heeft aangericht (Kagie, 1996). Het moderne kunstvandalisme is in ieder geval een daad van het individu, of tenminste in toenemende mate geIndividualiseerd en kan ook niet los van het individu worden begrepen (zie Geerds, 1979). In die zin is er enige synchroniciteit tussen de geschiedenis van het kunstvandalisme en de geschiedenis van de kunst zelf. Zoals in het verleden veel kunst een anoniemer karakter had en de persoon van de kunstenaar minder prominent op de voorgrond stond, zo was ook de kunstvandaal aanvankelijk een anonieme figuur. En in het verleden was het kunstvandalisme ook vaak een collectieve aangelegenheid. Of het nu de eerdergenoemde Vandalen waren, de kunstvernielingen die in het Byzantijnse keizerrijk rond 750 A.D. - plaatvonden, of de beeldenstorm in de Nederlanden, steeds ging het om een groepsaangelegenheid. Het kmistvandalisme lcwam voort uit een ideologie en werd daar ook op beoordeeld, en de kunstvandaal bet zich niet voorstaan op een persoonlijke stellingname. De moderne kunstvandaal zet veel hoger in en plaatst zich in feite op het niveau van de kunstenaar zelf. Dit is bij voorbeeld het geval bij de iconoclast die in 1974 in New York de Guernica van Pablo Picasso aanviel en bekladde met de nogal cryptische leus Kill lies all, daarbij uitroepend 'I'm an artist and I want to proclaim the truth' (Pickshaus, 1988). De psychologie kan niet goed uit de voeten met waarheidsverkondigers - de waarheid kent immers geen gemiddelde - en verwijst de kunstvandaal graag naar de psychiatrie. De statistische benadering van de psycholoog wordt dan vervangen door een psychiatrische beoordeling, en voorzover er nog sprake is van psychologie, heeft dat betrekking op de psychopathologie van de dader. Hoewel dat de geeigende weg kan zijn voor de behandeling van een kunstvandaal, levert het ons geen groter inzicht in de psychologie van het kunstvandalisme op. Ms we meer willen zeggen over de kunstvandaal dan constateren dat hij gek is, zullen we hem en het object van zijn agressie langs een andere weg moeten benaderen. Motlef en rechtvaardiging Zoals het kunstvandalisme haar eigen geschiedenis heeft, zo heeft ze in de persoon van Herostratus ook haar prototypische vandalist. Hij stak in het jaar 365 voor Christus in Ephese de tempel van Diana in brand. Toen hij nadien in zijn kraag werd gegrepen, moet hij gezegd hebben dat hij

Psychologie van het kunstvandalisme

45

door middel van zijn daad onsterfelijk wilde worden (Freedberg, 1985). Dat is hem in letterlijke zin met gelukt, want hij werd veroordeeld tot de doodstraf, maar hij is er wet in geslaagd geschiedenis te maken, alleen al door het feit dat iedereen die over kunstvandalisme schrijft, zijn daad memoreert. Dat laatste illustreert eerlijk gezegd ook een beetje de armoede van de literatuur over het kunstvandalisme. Blijkbaar beschikt ze over slechts een beperkt aantal treffende voorbeelden, die dan ook bij voortduring moeten worden opgevoerd. Toch is het ook weer niet verwonderlijk dat Herostratus de tand des tijds heeft weten te doorstaan, juist omdat hij goed aansluit bij onze moderne, geIndividualiseerde opvatting over het kunstvandalisme. In tegenstelling tot het vaak collectieve vandalisme in vroeger tijden, lijkt Herostratus' daad geworteld in individuele motieven: een streven naar heroIek en persoonlijke roem. Het is voor het verleden niet zo moeilijk, zo schrijft Freedberg (1985), om de (materiele) effecten van het kunstvandalisme voor schilderijen en beelden te documenteren. Ook de ontrafeling van politiek-ideologische en sociale omstandigheden waaronder iconoclasme zich voordeed, levert met at te veel problemen op. Freedbergs eigen specialisme ligt op het domein van het Nederlandse iconoclasme in de zestiende eeuw - de beeldenstorm - en om de betekenis daarvan te begrijpen, zitten we in eerste instantie met om al te veel psychologie verlegen. De beeldenstormen werden in veruit de meeste gevallen gepleegd door ldeine groepen mannen, die hun antipathie voor het Spaanse regime en de RoomsKatholieke Kerk manifesteerden in het vernielen en vernietigen van de kunstschatten van de kerk. De beeldenstormers lijken daarmee op de bushokjesvernielende jongeren van onze tijd. Toch is daar met alles mee gezegd. De motieven achter het iconoclasme kunnen met los worden gezien van de (religieuze en politieke) betekenis van de afbeeldingen: wat vertelt vandalisme ons dan over de aard van de relatie tussen vandaal en beeld of schilderij? En komen de motieven van de kunstvandaal overeen met de rechtvaardiging die hij achteraf geeft voor zijn gedrag? Volgens Freedberg (1985, pp. 8-9) raken we hier de kern van de problematiek van het iconoclasme, een kern die zich niet meer uitsluitend laat aanpakken vanuit het oogpunt van de geschiedschrijving en die wel degelijk een psychologische benadering behoeft. Bij Herostratus vallen in feite motief en rechtvaardiging samen: de wens om beroemd te worden, was zowel motivatie als rechtvaardiging voor zijn daad. Die ondubbelzinnigheid maalct hem ook zo geschikt voor de rot als prototype. Helaas ligt het bij veruit de meeste gevallen van kunstvandalisme aanzienlijk ingewikkelder. De individuele kunstvandaal wordt gedreven door een ondoorgrondelijk amalgaam van motivaties, maar verdicht die motieven tot een coherente reden in de rechtvaardiging achteraf. Die rechtvaardiging is overigens veelal een paar maatjes te groot voor de vandaal. En daarmee laadt hij bijna onwillekeurig de ver-

JustMole verkenningen, jrg. 23, nr. 1, 1997

46

denking van gekte op zich. Freedberg meent echter dat die conclusie lets te gemalczuchtig is. Om motief en rechtvaardiging van de iconoclast goed te kunnen inschatten, moeten we meer weten over de individuele dader. Nergens in de literatuur over dit onderwerp wordt dat zo fraai geillustreerd als in de monografie van Peter Moritz Pickshaus (1988) over Kunstzersthrer Fallstudien: Tatmotive und Psychogramme. Hij laat zien dat kunstvandalisme soms ingegeven wordt door persoonlijke frustratie of zelfs een betreklcelijk willekeurige woede-uitbarsting is, maar dat dat de vandaal er niet van weerhoudt om zijn daad handen en voeten te geven met rechtvaardigingen die zijn motieven verhullen, of juist enorm in betekenis opblazen. De vernieler van Picassos Guemica- een kunsthandelaar en mislukt kunstenaar, maar eigenlijk in andere volgorde - is waarschijnlijk vooral een gefrusteerde en afgunstige man, maar met voldoende fantasie en kennis van het kunstbedrijf om zijn mishandeling als kunstzinnige daad te presenteren. Picasso noemde in de jaren dertig het museum een leugen en tegen die achtergrond lijken de woorden Kill lies all plotseling een andere betekenis te krijgen, alsof de vernieler als een soort absolute avantgardist het kunstwerk uit handen van de leugen heeft proberen te bevrijden. Pickshaus komt, op basis van persoonlijke gespreklcen met de vandaal, echter tot een andere conclusie en meent dat de daad veel minder doordacht is geweest dan hij doet voorkomen. De rechtvaardigingen die er voor worden gegeven, zijn rationalisaties die zijn ambivalente relatie met de kunst - zijn mislukte ambities - moeten verhullen. Het feit dat hij na zijn daad zijn kunstenaarschap heeft verruild voor dat van kunsthandelaar, zegt in die zin meer over zijn motieven dan zijn rechtvaardigingen achteral Pickshaus komt eveneens tot de slotsom dat het daarom nog niet juist is om de kunstvandaal voor gek te verklaren. Zijn handelen mag dan in veel opzichten irrationeel en ondoordacht zijn geweest, de vandaal staat niet onverschillig ten opzichte van het kunstwerk. Op een bepaalde maflier hebben de iconoclasten gelijk wanneer ze zeggen dat ze met hun daad het schilderij als kunstwerk voltooien, zij het op een zeer specifieke - destructieve - manier: ze belichamen in hun handeling dat het kunstwerk hen niet koud laat en een sterk appel op hen doet. Ms zodanig zijn ze bijna een perfecte toeschouwer. Bijna, want ze houden zich niet aan hun rol van toeschouwer en gaan het kunstwerk te lijf. Motief en rechtvaardiging spelen een belangtlike rol in de persoonlijke herdiek (en tragiek) van de vandaal, maar na de daad verbleekt die heroTek snel doordat de handeling niet zonder juridische gevolgen kan blijven. De dader is even het middelpunt van belangstelling, mass in de gevangenis wacht hem de anonimiteit. Aileen de rechtzaak kan hem daar nog even aan onttrekken. Motief en rechtvaardiging krligen in de rechtzaak hun complement in het koppel misdaad en straf: het motief moet

Psychologie van het kunstvandalisme

47

de daad begrijpelijk malcen en de rechtvaardiging de straf bij voorkeur kleiner. Het is voor de dader (en zijn advocaat) dan de moeite waard om het object van agressie tot medeplichtige te maken: het schilderij lokte bij wijze van spreken de vernieling uit (Pickshaus, 1988). Toen in de 1914 een suffragette in de National Gallery in Londen, Velasquez' meesterwerk de Rokeby Venus bewerkte met een vleesmes, was haar rechtvaardiging in de eerste plaats politiek van aard, maar de keuze voor de Venus had met het schilderij zelf te malcen. De vrouw zag het schilderij als de befichaming van de vrouwelijke rol in een door mannen geregeerde wereld (Held, 1962). En in een terugblik op haar daad zei ze: 'Het beviel me niet hoe mannelijke museumbezoekers zich de hele dag aan het werk vergaapten' (geciteerd in Kuitenbrouwer, 1986). Een schilderij doet jets bij de toeschouwer en dat kan naast een bron van esthetisch genoegen ook een bron van frustatie, ergernis en zelfs agressie zijn. Mogen we iets van de schuldvraag bij het lcunstwerk leggen? Een gesneden beeld maken

In 1986 werd in het Stedelijk Museum te Amsterdam het grote doek Who's afraid of Red, Yellow and Blue III met een Stanley-mes aan flarden gesneden. De dader zag zijn aanslag als een protest tegen de moderne kunst, die de waardering voor de realistische schilderkunst in de verdruldcing had gebracht. De schade was zeer groot en de restauratie van het werk heeft jaren in beslag genomen. Dat volgens sorrunigen die restauratie zelf ook onder de noemer 'kunstvandalisme' valt, is in de discussie rond dit schilderij uitgebreid aan de orde geweest, maar moet ik hier verder laten rusten. Belangrijker is het om ons af te vragen of er specifieke redenen zijn waarom de agressie zich juist op dit werk richtte. Daarvoor gaan we een paar jaar terug in de geschiedenis. Het was namelijk niet de eerste keer dat een schilderij van Barnett Newman slachtoffer werd van een aanslag. In 1982 was in Berlijn zijn laatste schilderij, onder de titel Who's afraid of Red, Yellow and Blue Nop drie plaatsen ernstig beschadigd en de sporen daarvan waren na een twee jaar durende restauratie-arbeid nog steeds zichtbaar. Ze behoren nu tot het onuitwisbare uiterlijk van het schilderij, dat daardoor overigens een belangrijk deel van zijn suggestieve werking heeft verloren. Over de aard van die suggestieve werking informeert ons de dader in zijn verldaring aan de politie: ich das erste Mal [...] das betreffende Bild sah, verspiirte ich in irgendeiner Form Furcht davor. Ich bekam regelrechte Angstzustande fur einige Momente' (geciteerd in Pickshaus, 1988, p. 74). De dader voelde zich verontrust door het doek, alsof zijn individualiteit erdoor werd weggezogen. De vraag of hij - de dader bang voor rood, geel en blauw was, leek daarmee bevestigend beantwoord. De aanslag kan dan worden opgevat als een poging om met de vernieling de psychische onrust te niet te doen.

Justitiële verkenningen, jrg. 23, or. 1, 1997

48

Het is natuurlijk heel goed mogelijk dat motief en rechtvaardiging hier van plaats hebben gewisseld. Het schilderij wordt in de rechtzaak niet meer opgevoerd als slachtoffer van de daad, maar als veroorzaker daarvan, zoals een dame in korte rok tot de oorzaak van een aanranding wordt getransformeerd. Het doel van deze manoeuvre is de strafvermindering. Toch is het niet ondenkbaar dat het appel dat van kunst uitgaat voor sommige individuen op sommige momenten moeilijk te weerstaan is. De angstervaring van de Berlijnse vandalist komt ook nauw overeen met de beschrijving die eerder al door de kunsthistoricus Julian Heynen werd gegeven. Newmans schilderij zou een soort 'optische irritatie' bewerltstelligen die aan de agressiviteit van het overheersende rood van het schilderij werd toegeschreven (zie Pickshaus, 1988, p. 80). Ook Newman zelf heeft zich over de serie schilderijen met de Who's afraid titel in die richting uitgelaten. De techniek die hff toepaste bij het aanbrengen van de kleuren was er op gericht om de toeschouwer in het schilderij op te laten gaan. Hij meende dan ook dat de toeschouwer dicht op het schilderij zou moeten kunnen staan. Van grote afstand zou de impact namelijk minder sterk zijn. In feite ging de Nationalgalerie in Berlijn in tegen de wens van Newman, want ze hadden een (laag) hekwerkje rond het schilderij geplaatst dat de toeschouwers op afstand moest houden. De vernieler van de Berlijnse Newman wend als manisch-depressief gediagnosticeerd, maar dat mag op zichzelf niet ads oorzaalc van de vandalistische daad worden gezien. Het is veeleer zo, aldus Picicshaus (1988), dat de grote vatbaarheid voor de suggestieve werking van kunst hier ads een katalysator werkte en de verzwakte individualiteit van de manischdepressieve man ertoe aanzette een daad te stellen. De daad en de rechtvaardiging nadien werken dan in belangrijke mate als een soort herstelhandeling: het is in de vernielingshandeling dat de vandaal even boven zichzelf uitstijgt en zichzelf een sterke individualiteit toeeigent. De rechtvaardiging van de vernieling kan dan warden gezien als een poging aan de negativiteit van de handeling weer een positieve draai te geven. Een rechtvaardiging is in die zin niet een betrouwbare weergave van het motief achter de handeling, maar zegt wel degelijk iets over de psychologische toestand van de vandaal. Er lijkt bij kunstvandalisme sprake te zijn van een specifieke manier van waarneming, waarbij het beeld een magische Icwaliteit lcrijgt toebedeeld (Freedberg, 1985: Held, 1962). Redelijkerwijs weten we dat het kunstwerk als afbeelding altijd een zekere mate van distantie veronderstelt ten opzichte van het afgebeelde. Dat geldt zowel voor abstracte, als voor figuratieve kunst. Een schilderij kan bij voorbeeld een persoon of scene uitbeelden, maar is niet die persoon of scene zelf, of een schilderij kan een bepaalde emotie bewerkstelligen, maar is niet die emotie zelf, enzovoort. Waar die distantie echter ontbreekt, zoals bij bepaalde psychische stoornissen, maar bij voorbeeld ook bij jonge kinderen kan de

Psychologie van het kunstvandalisme

49

toeschouwer- object verhouding een andere betekenis lcrijgen. De afbeelding wordt bezield met intenties en emoties die we normaal gesproken slechtst toeschrijven aan levende wezens. Het is in die zin dat er sprake is van magische lcwaliteiten. Het geloof in de magie van het beeld heeft waarschijnlijk altijd een rol gespeeld in de pictoriale geschiedenis, en sjamanen, kerkleiders en staatsmannen hebben zich dat ook altijd gerealiseerd. Het besef van een zekere distantie tussen waarnemer en het waargenomene is dan ook niet een gegeven, maar jets dat moet worden geleerd. Uit historisch en antropologisch materiaal blijkt dat afbeeldingen in staat zijn sterke - positieve en negatieve - emoties op te roepen (Held, 1962). Ook voor de individuele ontwikkeling is betoogd dat kinderen aanvankelijk een sterk magische lcwaliteit - bezieling - toekennen aan afbeeldingen of imaginaire voorstellingen, zoals dromen (Piaget, 1929; Werner, 1948). Kinderen kunnen zich ook heel sterk laten meeslepen door beelden. Dit is een van de redenen waarom opvoeders en opvoedkundigen graag controle houden over hetgeen kinderen te zien krijgen. Voor de waarneming van kunst is dit in twee opzichten van belang. Ten eerste is er op gewezen dat kinderen in de ontwildceling van hun esthetisch oordeel vertrekken van een sterk subjectieve - door magisch denken gekleurde - beleving van kunst en zich pas langzaam maar zeker een meer objectieve, gedistantieerde oordeelsvorming eigen maken (Parsons, 1987). Ten tweede speelt het magisch denken, in de hierboven beschreven betekenis, een prominente rol in zowel de productie als waarneming van kunst. Met name kunstenaars lijken erg gevoelig voor de magische lcwaliteiten van dode materie, maar meer in zijn algemeenheid is het van belang voor de appreciatie van kunst (Barten, 1983; zie ook Breeuwsma, 1993). De vandalistische daad kan tegen die achtergrond worden opgevat als een soort magische handeling, die tijdelijk jets van de kracht van het kunstwerk doet overgaan op de vandaal. Nu koketteren kunstenaars zelf graag met het destructieve, dat misschien wel de onvermijdelijke tegenpool van het creatieve is (Pickshaus, 1988). Met name een deel van de twintigste-eeuwse kunst heeft zich geldentificeerd met wat Gamboni (1983) het vandalisme artistique heeft genoemd. Dat artistieke iconoclasme komt tot uitdrukking in de manier waarop kunstenaars hun eigen professie opvatten. Kunst is 'de som van verstoringen', aldus Picasso, en toen in 1970 zijn fresco Oorlog en Vrede werd beldad, moet hij over de dader hebben gezegd: 'dat is een uitstekend schilder'. Moderne kunstenaars hebben zich ook veelvuldig afgezet tegen hun grote voorgangers. Juist in de twintigste eeuw, met het bijna overspannen zelfbewustzijn, kan de kunstgeschiedenis zich als een afgrond aan ons voordoen, en de beste remedie is clan om je er met alle macht in te storten. Pontus Hulten (1967) schrijft over Jean Tinguely dat die 'etait obsede par l'idee de lancer une grenade sur la Joconde' (p. 35). Het risico van de gevangenneming zou hem ervan hebben weerhouden. Hij verkoos uit-

J9999619 verkenningen, jig. 23, or. 1. 1997

50

eindelijk een meer spirituele voltrekking van de aanslag op de Mona Lisa - vergelijkbaar met Marcel Duchamps versie met snor en baartje - boven de feitelijke uitvoering. Het destructieve lijkt tiler een schijnbeweging die uiteindelijk weer resulteert in een creatieve hartdeling. Het artistieke iconoclasme kent echter ook grimmiger vormen, zoals bij voorbeeld bij Degas en Van Gogh, die een substantieel deel van hun oeuvre hebben vernietigd. Het kunstvandalisme van de kunstenaar wordt door hemzelf als 'noodzakellik ervaren: het oude werk moet nit de weg geruimd worden om nieuw creatief werk te kunnen taken. Een kunstwerk is een object, maar in de geschiedenis geplaatst, is een kunstwerk ook een verhaal. Naarmate de kunst abstracter en conceptueler is geworden, is de behoefte aan verhaal misschien wel evertredig groter geworden. Een kunstwerk dat ooit slachtoffer is geweest van een vandalistische daad heeft er in die zin 'een verhaal bij' (zie Kuitenbrouwer, 1986). De kunstenaar heeft natuurlijk veel voor op de kunstvandaal. Hij kan het destructieve, hoe essentieel ook voor zijn werk, ornzetten in een constructieve handeling en daarmee productief maken. De vandaal kan pas in de rechtvaardiging van zijn vernielingsdaad weer constructief worden, maar het blijft behelpen, want niemand zal hem serieus nemen. Kunstvandalisme is door verschillende vandalen gepromoveerd tot een kunstzinnige daad, een happening. De vernieler van de Who's afraid of Red, Yellow and Blue Whad zichzelf ervan overtuigd dat Newman zijn daad zou hebben begrepen als de uiterste consequentie van zijn werk, zou hij nog hebben geleefd (Pickshaus, 1988, p. 85). De kunstvandaal is daarmee ook een beetje een schlemiel. Te weinig capaciteiten om zelf iets te creatiefs voort te brengen, en te laf om jets te doen waarmee Mj een persoonlijk risico loopt. Hij probeert d an over de rug van de kunstenaar zijn psychische onrust te dempen. Staande voor de afgrond van het schilderij, is er maar eon manier om zijn gevoel van overweldiging te niet te doen: de destructie van het kunstwerk. Dan vindt hij de rust van het onherstelbare. 1 'Gij zult u geen gesneden beeld taken' luidt eOn van de bijbelse geboden en dat gebod is niet voortgekomen uit een gril, maar een reele voorzorgsmaatregel die de macht van het beeld herkent en erkent. De Duitse vandaal had bij zijn eerste bezoek aan de Nationalgalerie ook de indrulc dat het publiek rond het schilderij stond als rond het gouden kalf (Picicshaus, 1988, p. 86). De vandaal kent zichzelf, hetzij als motief voor zijn daad, dan wel als rechtvaardiging achteraf, de rol van Mozes toe. Hij mag het gouden kalf van zijn voetstuk gooien en vermorzelen met zijn worn.

1 De titel is ontleend aan een gedachte van Kierkegaard - het onherstelbare geeft de mens rust - waaraan door Jan Mulder werd gerefereerd in een column naar aanleiding van de commotie rand de restauratie van Barnett Newmans IVIo's afraid of Red, Yellow and Blue Ill (Volkskrank 13 december, 1991).

Psychologie van het kunstvandalisme

51

Dat hij zichzelf in het moment van de daad schromelijk overschat, maakt de kunstvandaal tot een tragische figuur. Ik ben normaal

Het is verleidelijk om de kunstvandaal voor gek te verklaren. Echter vanuit het oogpunt van een psychologie van het kunstvandalisme is dat niet een bevredigende oplossing. Daarvoor laat het te veel de specifieke betekenis van het object van vandalisme buiten beschouwing. Kunst wil een bepaald effect bij de toeschouwer bewerkstelligen. Een psychologie van de kunstvandalisme moet dan rekenschap geven van de psychologische betekenis en werking van het object van vandalisme, en in het verlengde daarvan de relatie tussen de kunstvandaal en het kunstobject moeten specificeren. Ze leert ons daarmee niet alleen iets over de vandaal, maar ook over kunst. Onze reactie op kunst is in veel opzichten sterk geculturaliseerd en ginstitutionaliseerd en staat ver af van ons authentieke, of zo men wil normale gedrag. Of we nu lcijken naar een onthoofde Johannes de Doper, een anatomische les, een stel copulerende mensen of een vervreemdende abstractie, steeds doen we dat met een objectiverende en esthetiserende bilk, die zorgt voor de nodige distantie tussen ons en het aanschouwde kunstwerk. Ons bezoek aan het museum wordt niet alleen ingegeven door onze behoefte aan kunstzinnigheid, maar ook door de behoefte om ons als lid van een bepaalde klasse te onderscheiden. Onze relatie met kunst wordt in die zin naast esthetische, ook beinvloed door socioculturele en econornische factoren. Kunsthistorici en kunstsociologen hebben zich uitvoerig beziggehouden met deze functies van kunst (zie Bourdieu, 1979). Ze doen de psychologische betekenis van onze omgang met kunst echter gemalckelijk uit het oog verliezen. Wie eens wil weten hoe zo'n 'normale' reactie op kunst er ook al weer uitziet, moet maar eens een middagje met jongere kinderen, tot ongeveer een jaar of zeven, naar het museum gaan en de moed opbrengen om ze gewoon hun gang te laten gaan. Ze zullen hun mening met onder stoelen of banken steken, jets mooi vinden dat eigenlijk helemaal niet mooi is, of zonder pardon een meesterwerk belachelijk lelijk vinden. Waarschijnlijk willen ze alles aanraken, vasthouden of op zijn kop houden en als u een beetje geluk hebt, krijgen ze ook nog de aandrang om jets kapot te malcen. Het kost even moeite om de suppoosten van het lijf te houden, maar het wordt wel een middag om nooit te vergeten. Hoe ontoelaatbaar het misschien ook is, de manier waarop kinderen kunst tot zich nemen, heeft belangrijke voordelen boven die van de gemiddelde beschaafde volwassene. Buiten het museum krijgen we vrijwel altijd langs verschillende zintuiglijke wegen informatie over de werkelijkheid en het is tegen die achtergrond curieus dat wij van beeldende kunst eenzijdig een visuele (en passieve) ervaring hebben gemaakt. Ook de kunstenaar zou niet genoeg hebben aan visuele informatie alleen om het

Justitiae verkenningen, jrg.

23,

nr.

52

1, 1997

kunstwerk te maken. Het maken en waarnemen van kunst is in belangrijke mate een fysieke ervaring met een sterke magische Icwaliteit. De psychologie van de kunstvandaal verraadt lets van de 'normale' ervaring van kunst. In die zin kunnen we stellen dat de vandaal, zoals die in dit artikel is getypeerd, een goede - authentieke - waarnemer is. Maar onze normaliteit is ook een stilzwijgende afspraalc; lets dat bestaat bij de grade van het felt dat we er niet over spreken. Voorzover de iconoclast dat zwijgen doorbreekt, is zijn ervaring van en zijn verhouding tot het kunstwerk gecorrumpeerd. Dat blifict ook uit de rechtvaardigingen die de iconoclast voor zijn daad geeft. 'I'm an artist', riep de vernieler van Picasso's Guernica; 'I'm Jesus Christ and if you kill me I am going straight to heaven', meende in 1972 de aanvaller van Michelangelo's sculptuur Pieta.

Dat het altijd nog bonter kan, is mooi gefilustreerd in de speelfilm De Alex van Warmerdam. Daarin worden de hoofdrollen vertolkt door een treinconducteur en een jurk. De man is geobsedeerd door het kledingstuk en is iedere keer, wanneer hij willekeurig welke vrouw in de desbetreffende jurk tegenkomt, van slag. Len van de draagsters is ooit in de jurk geportretteerd geweest en aan het eind van de film zien we een klas rniddelbare scholieren in een museum wat verveeld een betoog van hun leraar aanhoren over uitgerekend het schilderij waarop de jurk staat afgebeeld. Dan zien we echter de conducteur met een schaar op het doek afkomen en snel knipt hij de jurk uit het doek en neemt het mee. Helaas wordt hij door de toesnellende suppoosten te paklcen genomen en terwill ze hem het museum doorslepen, verraadt hij zichzelf luidroepend met de woorden: 'ik ben normaal, ik ben normaal.'

lurk van

Literatuur Bartels, S.S.

Conklin, J.E

The aesthetic mode of consciousness In: Wapner. S., B. Kaplan (red.). Toward a holistic developmental psychology

Art crime

Hillsdale, New Jersey, Lawrence Erlbaum Associates, 1983, pp. 179-195 Bourdieu, P.

Vandalisme; ideeen, onderzoek preventie

La distinction; critique social du jugement Paris, Editions de Minuit, 1979

Westport, Connecticut Praeger, 1994 Dijk, B. van, P. van Soomeren

Amsterdam, Uitgeverij Freedberg, D.

Kobra, 1981

Iconoclasts and their motives

Breeuwsma, G.

Maarssen, Gary Schwartz. 1985 Gamboni, D.

Al/es over ontwikkeling; over de grondslagen van de ontwikkelingspsychologie

Un iconoclasme modeme; theorie et pratiques comtemporaines du vandalism° artistique

Amsterdam, Boom, 1993

Zurich, Institut Suisse pour l'etude de (art 1983

Psychologie van het kunstvandalisme

Geerds, F. Kunstvandalismus; kriminologische und kriminalistische Gedanken Ober emn bisher vemachlassigtes Phanomen im Bereich von Kunst und Kriminalitat Archiv fur Kriminologie, 163e jrg., 1979, pp. 129-144

Goldstein, A.P. The psychology of vandalism New York, Plenum Press, 1996

Held, J.S. Alteration and mutilation of works of art Duke Lecture in the History of Art, 1962

Hu!ten, P. Jean Tinguely - Meta Paris, 1967

Kagie, R. De innerlijke drang om een schilderij te lijf te gaan Vrij Nederland, 13 juli 1996

Kuitenbrouwer, F. De aanslag op de Mona Lisa NRC Handelsblad, 4 april 1986

Parsons, MJ. How we understand art; a cognitive developmental account of aesthetic experience Cambridge, Cambridge University Press, 1987 Piaget, J. The child's conception of the world New York, Harcourt & Brace, 1929

Pickshaus, P.M. Kunstzerstorer; Fallstudien: Tatmotive und Psychogramme Reinbek bei Hamburg, Rowolht Taschenbuch Verlag, 1988

Werner, H. Comparative psychology of mental development Chicago, Follett, 1948

53

54

Kunstvandalisme Vemieling, verwaarlozing en het 'draft au respect' van de kunstenaar mr. drs. TA. Schiphots

In het recent verschenen Amsterdams Beeldenboek (1996) worden de soms schrijnende - lotgevallen beschreven van meer dan 150 Amsterdamse kunstwerken in de buitenlucht. Hierin vindt men een aardige staalkaart van het soort problemen die in dit artikel gepresenteerd zullen worden. Een tamelijk berucht geval dat ook de landelijke pers haalde was de bekladding van het werk Devorah & Nienke van Inez van Lamsweerde. Dit werk bestaat uit een zeer grote afbeelding van twee vrouwen onder het brugdek van de Hortusbrug in Amsterdam. Aileen als de brug opengaat is het werk goed te zien. Sommigen vonden het aanstootgevend, discriminerend en seksistisch, en het werd in de nacht voor de officiele onthulling door actievoerende vrouwen besmeurd (Amsterdams Beeldenboek, 1996, p. 166). Dat kunstvandalisme geen recent verschijnsel is blijkt uit de geschiedenis van het gedenkteken voor Herman Heijermans van Joseph Mendes da Costa. Het is een sterk gestileerde en syaumetrische kop, die kennelijk niet iedereen aanspreekt. De eerste versie werd in 1929 in het Vondelpark geplaatst en was in 1934 zo zwaar beschadigd dat men het beeld verwijderde en de kunstenaar vroeg een nieuwe versie te maken. Deze werd geplaatst in het Leidsebosje, maar was ook daar niet veilig: aan het begin van de oorlog was het zwaar beschadigd en het werd verwijderd en opgeslagen. Na enige omzwervingen en een restauratie werd het beeld in 1964 teruggeplaatst. Nog steeds wordt het beeld af en toe beklad en beschadigd (Amsterdams Beeldenboek, 1996, p. 38). Beelden verdwijnen soms ook spoorloos, zoals het reusachtige kunstwerk Groei van Fred Carasso. Dit beeld uit 1959 was 23 meter hoog, 12 a 14 ton zwaar en gemaakt van 22 kubieke meter hout. Het stond op het terrein van de firma Fynhout en wordt na de verhuizing van deze firma gewoonweg vermist (Amsterdams Beeldenboek, 1996, pp. 90-91). Dit artikel beoogt een overzicht te geven van de juridische aspecten van kunstvandalisme. Kunstvandalisme valt onder de noemer 'zaakbeschadiging' en is als zodanig strafbaar op grond van art. 350 Wetboek van Strafrecht. De vernieling van een modern kunstwerk zal echter ook vaak een inbreuk op het auteursrecht van de kunstenaar inhouden. Om • De auteur is als unwersitair docent juridische aspecten van kunst en cultuur verbonden aan de Erasmus Universdeit Rotterdam, Faculteit histonsche- en kunstwetenschappen, Vakgroep kunst- en cultuurwcirca-happen.

Kunstvandalisme

55

deze reden is het zinvol ook te bezien welke rot het auteursrecht kan spelen. Ook zal aandacht besteed worden aan de contractuele afspraken die de kunstenaar en de beoogde eigenaar kunnen malcen, bij voorbeeld over wat de gevolgen zullen zijn van vernielingen aan het kunstwerk. Hieraan voorafgaand zullen enige woorden worden gewijd aan het begrip kunstvandalisme en aan den van de schaarse publikaties over dit onderwerp, een rapport uit 1995 van H.EE. Bentum. Kunstvandalisme

Het woord 'kunstvandalisme' heeft jets van een pleonasme: oorspronkelijk werd onder vandalisme het opzettelijk en zonder noodzaak vernielen van cultuurgoederen verstaan. In een verzwakte vorm kreeg het de betekenis van vernielzucht, zodat we nu moeten spreken van lcunstvandalisme als voorwerpen van kunst het doelwit zijn. Een bezwaar tegen de term in de voorliggende context ligt in de omstandigheid dat het een blinde vernielzucht suggereert, die zich evengoed kan richten op objecten van kunst als op bij voorbeeld straatmeubilair. Vernielers van kunst hebben het echter soms gemunt op de collectie van een bepaald museum, op de werken van een bepaalde maker, of op een bepaald kunstvoorwerp. Een voorbeeld van dit laatste is de eerder genoemde beschadiging van Van Lamsweerde's Devorah & Nienke. Ook lijkt de term te impliceren dat de motivatie van de daders met interessant is. Uit hetzelfde voorbeeld blijkt dat de argumenten van kunstvernielers maar beter serieus genomen kunnen worden, ook at zal vaak de conclusie zijn dat de handelingen ontoelaatbaar zijn. Een andere suggestie tenslotte die van de term vandalisme uitgaat is die van een groepsoptreden, terwip kunstvernielers met zelden solistisch te werk gaan. De term is echter ingeburgerd en er is geen bruikbaar alternatief. Onderzoek en aanbevelingen

Een probleem bij het bespreken van het fenomeen kunstvandalisme ligt in de omstandigheid dat er geen Icwantitatief onderzoek naar is gedaan. De meeste aandacht lijkt tot nog toe uitgegaan te zijn naar de achtergronden van specifieke gevallen. Over de juridische aspecten is zeer weinig bekend, gepubliceerde rechtspraak over beschadiging van kunstwerken ontbreekt. Wat over het onderwerp geschreven wordt komt in de regel niet verder dan een registratie van incidenten. Een schuchtere poging tot een systematische aanpak is het rapport uit 1995 van H.F.E. Bentum, Kunstvandalisme; een veelal vergeten (ook verloren) zaak? Het onderzoek werd gelnitieerd door Het Voorzieningsfonds voor Kunstenaars, dat in 1993 ook een meldpunt kunstvandalisme instelde omdat men meende dat het probleem in omvang toenam. Benturn verschaft geen harde onderzoelcsresultaten over het verschijnsel kunstvandalisme bij gebrek aan beschikbare gegevens. Ze geeft wet een

Jun&idle verkenningen, jig. 29, nr. 1, 1997

56

aantal aanbevelingen om vandalisme tegen te gaan, gebaseerd op gesprelcken met deskundigen. Zo moet aandacht besteed worden aan de introductie van kunstenaar en kunstwerk bij de plaatselijke bevolking in di' acceptatie te bevorderen. Bij de jeugd zou kunsteducatie tot meer begrip voor kunst kunnen leiden. Bij de opdracht zou rekening gehouden moeten worden met vandalisme voor wat betreft de keuze van het materiaal en de vorm. Ook zouden dan afspralcen gemaakt moeten worden over herstel in geval van vandalisme, over de verzekering van het object en over de duur van de plaatsing van het object. Slecht beheer en onderhoud wordt gezien als een van de oorzalcen van kunstvandalisme: verloedering van een kunstwerk zou meer beschadigingen in de hand werken. Op de kwestie van beheer en onderhoud zal ik later terugkomen. Ook op de contractuele afspraken die de kunstenaar en de eigenaar laumen maken kom ik nog te spreken. Opmerkelijk is dat het rapport niet rept over de strafrechtelijke aanpak van kunstvandalisme. Daaruit zou men de conclusie kunnen treldcen dat het strafrechtelijk optreden voldoet, of dat men weinig verwacht van een aanscherping van het beleid. Kunstvandalisme en de wet

1-let Wetboek van Strafrecht kent de term vandalisme niet. Art. 350 stelt vernieling, beschadiging en Onbruikbaar maken en wegmalcen strafbaar als misdrijf. Het moet gaan om opzettelijk en onrechtmatig handelen ten aanzien van iets dat aan een ander toebehoort. De maximumstraf is twee jaar gevangenisstraf of een geldboete van vijfentwintigduizend gulden. De bepaling bestrijkt goederen in het algemeen; voor kunstvoorwerpen bestaat geen afzonderlijk regime. Of het doelwit zich binnenskamers of in de buitenlucht bevindt is ook niet van belang. Wat nog het dichtst in de buurt komt bij een strafbaarstelling van kunstvandalisme is het delict van art. 149 Wetboek van Strafrecht, grafschending, dat ook het vernielen of beschadigen van gedenktekens op begraafplaatsen omvat. Art. 350 Wetboek van Strafrecht biedt in veel gevallen geen mogelijkheld om op te treden tegen aantasting van kunstvoorwerpen, met name niet wanneer dat onopzettellik, of door de eigenaar zelf gebeurt. Bepaalde gevallen van kunstvandalisme kunnen in verband gebracht worden met het auteursrecht van de kunstenaar. De Auteurswet bestrijkt in principe elke creatie die voldoende oorspronkelijk is. We mogen er dus van uit gaan dat de kunstenaars in de gevallen waar het bier om gaat auteursrechtelijke bescherming kunnen inroepen. In het auteursrecht wordt een onderscheid gemaakt tussen de exploitatierechten en de morele- of persoonlijkheidsrechten. Op grond van de °erste categorie moet aan de kunstenaar toestemming worden gevraagd voor openbaarmaking en vermenigvuldiging van zijn werk. De Auteurswet maakt een unzondering voor de eigenaar: deze mag het werk zonder meer tentoonstell en, maar ook niet meer dan dat. De gemeente

Kunstvandalisme

57

Millingen zat dan ook fout toen zij - ongetwijfeld met de beste bedoelingen - een vandalismegevoelig keramisch beeld zonder toestemming van de kunstenaar net namaken in brons en vervolgens deze kopie weer opstelde.' Droit au respect

De Auteurswet biedtde kunstenaar nog een andere vorm van bescherming waarop deze zich kan beroepen, ook als hij zijn auteursrecht heeft overgedragen (wat overigens weinig voorkomt in de beeldende kunst). Deze bevoegdheden worden de persoonlijkheidsrechten of morele rechten genoemd. Ook de eigenaar van een kunstwerk moet ze respecteren, en wordt zo dus beperkt in zijn vrijheid te doen en te laten met het kunstwerk zoals hem goeddunkt. Het recht waar het hier om gaat wordt ook wel het droit au respect genoemd. Andere persoonlijkheidsrechten, zoals het recht op naamsvermelding, laat ik trier buiten beschouwing. Op grond van dit droit au respect kan de maker zich verzetten tegen wijzigingen en aantasting van zijn werk. Het belang van de maker bij het handhaven van de integriteit van zijn werk is vanzelfsprekend het grootst als het gaat om unieke werken. Gevoelsmatig wordt het vernielen van een kunstwerk als ernstiger beoordeeld dan het stulcmaken van straatmeubilair. Dit onderscheid wordt dus door de Auteurswet bevestigd in die zin dat de integriteit van het kunstwerk wordt beschermd. Het droit au respect is in de Auteurswet tamelijk ongelukkig geformuleerd (art. 25 lid 1 sub c en sub d). Quaedvlieg heeft het als volgt samengevat: 'het recht om zich te verzetten tegen iedere aantasting van het werk, die nadeel toebrengt aan de naarn van de maker' (Quaedvlieg, 1992, p. 15). Het aanbrengen van wijzigingen in een kunstwerk zonder daarvoor eerst toestemming van de maker te verkrijgen zal vrijwel altijd onrechtmatig zijn. Maar het droit au respect heeft een wijdere strekking. Onder aantasting worden ook wijzigingen verstaan die niet het kunstobject zelf wijzigen maar die bij voorbeeld de omgeving waarin het geplaatst is betreffen. Voor mijn betoog is echter van belang dat ook de verwaarlozing van een kunstwerk door de eigenaar onder omstandigheden een inbreuk kan zijn op het droit au respect van de kunstenaar. Een beschouwer van een verloederd kunstwerk zal immers geneigd zijn te denken dat de eigenaar niet veel waardering voor de kunstenaar heeft. Verdedigbaar is dat de verwaarlozing in zo'n geval nadeel toebrengt aan de reputatie van de kunstenaar. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van onrechtmatige aantasting van een auteursrechtelijk beschermd werk zal dus vaak van doorslaggevend belang zijn of nadeel is toegebracht aan de reputatie van de maker. Ik noem een aantal factoren die bij die beoordeling een rol kunnen spelen. 1 Marris/Millingen, Hof Arnhem 24 januari 1989, AMI 1989, p. 126 rn.n. Spoor.

Justithile verkenningen, jig. 29, rm. 1, 1897

58

De kunstenaar kan niet bij voorbaat afstand doen van zijn recht op te komen tegen aantasting. Toch zal bij de beoordeling of daar sprake van is belang worden gehecht aan de al dan niet expliciete afspraken die gemaakt zijn. Een kunstenaar die bij voorbeeld te kennen heeft gegeven dat zijn werk niet mag worden onderhouden, zal daar later, als het verval is opgetreden, niet op terug kunnen komen. lk denk aan de afspraalc tussen de gemeente Amsterdam en de kunstenaar Sigurdur Gudmundsson. Deze houdt in dat zijn werk Wildzang, bestaande tilt houten palen, met rust gelaten wordt zodat het langzaam aan kan wegrotten (Amsterdams Beeldenboek, 1996, p. 91). Een andere factor is tijdsverloop. De kunstenaar kan gedurende zijn leven aanspraak malcen op het dm& au respect. Tenzij hij bij codicil of laatste wilsbeschilddng iemand heeft aangewezen aan wie deze rechten toekomen, vervallen ze bij zijn overlijden. Als de kunstenaar de genoemde voorziening wel heeft getroffen blijven de persoonlijkheidsrechten gedurende zeventig jaar na zijn dood van lcracht. Dat is een zeer lange termijn, en de vraag is of een beeld in de buitenlucht zo Lang beschermd moet zijn, zeker als onderhoud of herstel kostbaar is. Ook dit kostenaspect is een factor die door de rechter zal worden meegewogen. Wat ook een rol kan spelen is de ambachtelijke Icwaliteit van het werk. Zo zag de ontwerper van een fontein zijn beroep op het draft au respect afgewezen mede omdat zijn kunstwerk niet goed functioneerde. 2 In auteursrechtelijke Icringen is omstreden of algehele vernietiging van een kunstwerk een aantasting in de zin van de Auteurswet is. Ook in zulke gevallen zal naar mijn mening bezien moeten worden of de reputatie van de kunstenaar nadelig wordt beinvloed. Het opzettelijk inbreulc maken op een auteursrecht - exploitatierecht zowel als persoonlijkheidsrecht - is een misdrijf met als maximumstraf zes maanden gevangenisstraf of een boete van vijfentwintigduizend gulden (respectievelijk art. 31 en 34 Auteurswen. Het praktische belang van deze bepalingen is voor de beeldende kunst gering. Het Openbaar Ministerie komt eigenlijk alleen maar in actie als het om grootschalige auteursrechtinbreuken gaat. Bovendien is de kans levensgroot dat bij een vervolging wegens inbreuk op een persoonlijkheidsrecht bewijsmoeillilcheden rijzen, met name wat betreft de opzet en het nadeel, toegebracht aan de naam van de maker. De strafbaarstelling houdt echter wel een principiele stellingname van de wetgever in. Tot 1972 waren dit klachtdelicten, zodat het Openbaar Ministerie alleen kon optreden als de gedupeerde het zelf wenste. Dit werd gemotiveerd met het argument dat het algemeen belang niet geschaad was als de inbreuk de benadeelde zelf onverschillig liet. Ook heeft een rol gespeeld dat de autoriteiten in onrustige tijden misbruik zouden kunnen maken van deze mogelillcheid tot strafvervolging. 2 Lenartz/Sillard, Hof 's-Herlooenbosch 17 december 1990. NJ 1991, 443; AM I 1992. 33,

Kunstvandalisme

59

In 1972 werden deze argtunenten met meer doorslaggevend geacht. De memorie van toelichting zegt het volgende: 'Het is evenwel niet uitgesloten, dat deze rechthebbende tot het auteursrecht er onvoldoende belang in ziet tegen wijziging of aantasting van het werk als bier bedoeld op te treden. Het voorstel opent nu de mogelijlcheid, dat anderen, b.v. kunstbroeders van de overledene of de beroepsorganisatie waartoe hij behoorde, daartegen kunnen waken. Dit laatste beantwoordt aan uit kringen van auteurs naar voren gekomen verlangens.' 3 Aldus heeft de wetgever willen aangeven dat de handhaving van het auteursrecht, waaronder het droit au respect, het individuele belang van de lcunstenaar of diens rechtverkrijgenden kan overstijgen. Zo ook Quaedvlieg: 'Het droit au respect is een kostbaar rechtsbeginsel waarvan het belang boven de auteur uitgaat' (Quaedvlieg, 1992, p. 59). Vergelijking Wetboek van Strafrecht en Auteurswet

We kunnen nu een vergelijking maken tussen de relevante bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht en de Auteurswet. Art. 350 Wetboek van Strafrecht stelt het `gewone' kunstvandalisme strafbaar. Het maakt geen onderscheid tussen (unieke) kunstvoorwerpen en andere voorwerpen. Ook wordt geen onderscheid gemaalct tussen objecten die in de buitenlucht staan opgesteld en voorwerpen die zich bij voorbeeld in een museum bevinden. De ouderdom van de objecten speelt geen rol. Art. 350 kan niet gebruilct worden tegen eigenaren die hun lcunstwerken maltraiteren. De strafbepalingen in de Auteurswet kunnen in principe art. 350 aanvullen. Op grond van art. 34 Auteurswet handelen ook eigenaren onrechtmatig als ze auteursrechtelijk beschermd werk beschadigen of zodanig aantasten dat de reputatie van de maker schade lijdt. Deze bepaling wordt praktisch nooit toegepast. Voor kunstvandalisme voldoet art. 350 Wetboek van Strafrecht. Toepassing van art. 34 Auteurswet ligt dan niet voor de hand: het kent een lager strafmaximum, en er rijzen mogelijk bewijsproblemen met betrekking tot het opzetvereiste en de schade aan de reputatie van de kunstenaar. De civielrechtelijke weg

Tenslotte is er de omstandigheid dat de gedupeerde civielrechtelijk kan optreden. Vastgesteld moet dus worden dat het belang van de strafrechtelijke sanctionering van auteursrechtelijke bepalingen in deze context gering is. Dit geldt nadrukkelijk niet voor de persoonlijlcheidsrechten zelf zoals die onder meer in art. 25 Auteurswet neergelegd zijn: deze vormen een belangrijk aspect van de auteursrechtelijke bescherming en worden in civiele procedures regelmatig en met succes ingeroepen. 3 Kamerstukken 111964-1965, 7877 nr 3 p. 12.

lustitidle verkenningen, jig. 23, nr. 1, 1997

60

Bij de beoordeling van een geschil met persoonlipcheidsrechtelijke aspecten tussen een kunstenaar en een opdrachtgever/eigenaar kan de rechter ook tot een oplossing geraken aan de hand van het 'gewone' civiele recht. In dat geval komt men aan een toetsing aan art. 25 Auteurswet niet toe. De rechtsbeginselen waarop art. 25 Auteurswet is gebaseerd bepalen dan wel (mede) de toepassing van de redelijkheid en de billijkheid (vroeger: de goede trouw) die bij de interpretatie van overeenkomsten in acht genomen moeten worden (Quaedvlieg, 1992, P. 42). In niet-contractuele situaties (onrechtmatige daad) zullen de eisen die voortvloeien tilt het droit au respect invulling kunnen geven aan de eisen van maatschappelijke zorvuldigheid. Met verwijzing naar twee voorbeeldcontracten zal ik nader ingaan op de afspraken die kunstenaar en de eigenaar/opdrachtgever kunnen malcen. Het ligt voor de hand dat in de fase voorafgaande aan de opdrachtverlening nagedacht wordt over de 'vandalismebestendigheid' van het te malcen kunstwerlc Met betrekking tot vernielingen kunnen afspraken worden gemaalct over de melding daarvan aan de kunstenaar, over het herstel en de financiering daarvan. Men ican een minimumtermijn vastleggen gedurende welke het beeld zal blijven staan, alsmede een procedure voor het geval de eigenaar het beeld wil verplaatsen of vernietigen. Uit het droit au respect, dat veronderstelt dater een band bfijft bestaan tussen kunstenaar en kunstwerk, vloeit naar mijn mening voort dater met de kunstenaar dient te worden overlegd als er ingrijpende plannen bestaan met betrelcking tot het kunstwerk. Het Mode/contract Overheid bepaalt dan ook dat bij een andere wijze van tentoonstellen dan oorspronkelijk beoogd dit met de kunstenaar overlegd wordt en dat het zodanig moet gebeuren dat het kunstwerk zo goed mogelijk tot zijn recht komt. Ms het kunstwerk zodanig beschadigd is geraakt dat het niet meer tentoongesteld kan worden en herstel redelfikerwfize niet meer van de Staat kan worden gevergd, kan de Staat na mededeling aan de kunstenaar het werk vernietigen. Deze laatste wordt dan in staat gesteld het werk terug te kopen. 4 Ms de kunstenaar heeft aangegeven dat zijn werk slechts voor een bepaalde periode is gemaalct, is de Staat na die periode niet meer verplicht het werk in stand te houden. In dat geval kan het object worden vernietigd, echter pas na kennisgeving aan de makers Het Haags Centrum voor Beeldende Kunst gebtuikt een ander voorbeeldcontract. Dit stipuleert dat een object minimaal vijfjaar gebruikt zal worden. Aan de maker zal alleen worden bericht wanneer het wordt ontmanteld. De opdrachtgever heeft het recht van herplaatsing, hierover is geen overleg met de maker voorgeschreven. Er is geen rege-

Modelcontract Overheid, modelovereenkomst voor de aankoop van de kunstenaar van een werk van beeldende of toegepaste kunst ... art. 11, in: Beeldrechtwgzer p. 113 e.v. 5 dem, art. 12. 4

Kunstvandalisme

61

ling opgenomen met betrekking tot (het repareren van) beschadigingen. 6 Het is de vraag of dit contract claims op basis van het droit au respect kan voorkomen. In de praktijk zal een en ander wellicht kunstenaarsvriendelijker verlopen dan dit contract suggereert. Aan de andere kant: kunstenaars zullen met gauw geneigd zijn op hun gegeven woord terug te komen alt vrees een reputatie als querulant op te bouwen. Excessieve claims van de kunstenaar, bij voorbeeld tot instandhouding van een bouwvallig en alleen tegen hoge kosten nog te redden kunstwerk, kunnen ook afstuiten op de eisen van redelijkheid en billijkheid die bij de interpretatie en uitvoering van overeenkomsten in acht moeten worden genomen. Conclusie

De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat de mogelijkheden tot terugdringen van kunstvandalisme met gezocht moeten worden in het strafrecht. De rol van het Openbaar Ministerie is beperlct tot het vervolgen op basis van zaakbeschadiOng, en dat biedt op zich voldoende mogelijkheden. De aandacht zou meer gericht moeten worden op de rol van de twee meest betroklcen partijen, de kunstenaar en de eigenaar. Zij dienen in eerste instantie heldere afspraken te maken over beheer en onderhoud en de gang van zaken in geval van vernieling. In dat geval kan de kunstenaar bewerkstelligen dat zijn kunstwerk de behandeling krijgt die het nodig heeft. De eigenaar kan op grond van dezelfde afspraken wellicht meer armslag krijgen als het gaat om het verwijderen of verplaatsen van kunstwerken: tenslotte zijn lang niet alle kunstwerken voor de eeuwigheid gemaalct. Inzichten afkomstig uit het auteursrecht kunnen een bron van inspiratie zijn bij het opstellen en interpreteren van de contractuele bepalingen. Met name het belangrijke rechtsbeginsel van het droit au respect, dat de eis stelt dat de eigenaar geen afbreuk doet aan de reputatie van de maker kan daarbij een rol spelen. Uit dit beginsel kan onder meer worden afgeleid dat de eigenaar overleg moet plegen met de kunstenaar bij belangrijke beslissingen ten aanzien van het kunstwerk. Bovendien vloeit er de eis uit voort dat kunstwerken dienen te worden onderhouden. Daaraan schort het nog wel eens, terwij1 juist slecht onderhoud wordt aangewezen als een van de factoren die vandalisme in de hand werken. Hier ligt dus een mooie taak voor opdrachtgevers, eigenaren en kunstenaars. Bij oudere werken waarvan de makers zijn overleden zou uiteraard dezelfde norm van zorgvuldigheid moeten gelden, met dat verschil dat niet de kunstenaar zelf maar de publieke opinie als waakhond moet optreden.

6 Voorbeeldcontract voor een kunstopdracht, Haags Centrum voor Beeldende Kunst, art. 9. In: Bentum, 1995, bijlage 7.

leadedle verkennIngen, kg. 23, nr. 1, 1897

Literatuur Amsterdams beeldenboek Het Amsterdams beeldenboek; vier eeuwen buitenbeelden (7 600 - heden) Amsterdam, Amsterdams Fonds veer de Kunst, 1996

Berkhout, KJ. e.a. Beeldrechtwgzer; auteursrecht veer beeldende kunstenaars 's-Gravenhage, Staatsuitgeverij, 1987

Bentum, H.F.E. KunsNandalisme; een veelal vergeten Cook verioren) zaak? Den Haag, De Stichting Cultuurfonds van de Bank Nededandse Gemeenten/ Het Voorzieningsfonds veer Kunstenears, 1995

Eluaedvlieg, AA. Auteur en aantasting work en waardigheid Zwolle, W.E.J. Tjeenk WillinK 1992

62

Summaries

63

Justitiele verkenningen (Judicial explorations) is published nine times a year by the Research and Documentation Centre of the Dutch Ministry of Justice in cooperation with the publishing house Gouda Quint By. Each issue focuses on a central theme related to criminal law, criminal policy and criminology. The section Summaries contains abstracts of the most relevant international articles of each issue. The central theme of this issue is (vol. 23, no. 1, 1997): Art and criminality. The Unidroit convention on the international return of stolen or Illegally exported cultural goods S.M. Gimbrere

In this article the author gives a short review of the international legal protection of cultural goods. She argues that in any instrument concerning the illegal trade in cultural goods, economic and cultural principles - free circulation versus protection - have to be reconciled. The main focus is put on the Unidroit convention on the international return of stolen or illegally exported cultural goods that was concluded in June 1995. This convention enables states parties to claim the return of stolen or illegally exported cultural goods falling into its scope. The Netherlands has signed the Unidroit convention. This decision has been critized by auction houses and art dealers. They fear the convention will result in legal insecurity. While acknowledging the complexity of the issues related to illicit trade in cultural goods, involving social, economic and cultural aspects, the author is of the opinion that the Unidroit convention contributes to solving the problem. Art abroad Ch.E. van Rappard en J.E.P Leistra

This article aims to give an overview of the various international laws and regulations concerning the return of cultural goods that have left their country of origin. It is not a legal examination, but an overview based upon the daily experience with the practical aspects of two art historians working in this field. The different laws and regulation are illustrated by case studies. The Dutch Cultural Heritage Preservation Act is included, a well as the EC-Regulation, various Unesco Conventions, Unidroit and some of the problems connected with the recovery of objects missing since World War II. Economists, money laundering and the art market A. WA. Boot and A.M. ten Wolde

This study addresses the feasibility (and importance) of money laundering within the art trade business. We examine whether art trade offers better opportunities than say trading in the stock market. We argue that anonymity and less transparent price formation may favour art trade as vehicle for money laundering. However, the sheer size of stock trade (and trade on other financial claims) limits the overall

64

importance of art trade. Finally, from a cost/benefit point of view, we question the overall importance of sequences of transactions (in financial markets, art business or otherwise) for money laundering purposes. The serenity of the Irreparable; a small psychology of art vandalism Breeuwsma

The statement that for a person who cares for beauty, it is hard to imagine that anyone would wilfully alter - let alone mutilate - a work of art' seems to be the starting point of the psychological involvement with art vandalism and iconoclasts. Most of the time this leads to the unsatisfying conclusion that an iconoclast must be mad, otherwise he would not have attacked a work of art. In this article the statement is turned upside down and in fact starts with the question how comes that most people don't lose control in their confrontation with art. A psychology of art vandalism must explain why people choose to attack or destroy art, therefore we have to go into the motives and justifications of iconoclasts. It is stated, that in a sense, iconoclast may be considered as perfect art viewers, for they seem to be very sensible to the intentions of the art work and feel an urge to respond to that. At the same time they overestimate their role. The iconoclasts described in this article have the tendency to see their vandalous act as an art perfomance in itself: it is in the act of destruction, as opposed to the act of creation by the artist, that they seem to find something which might be called the serenity of the irreparable. Vandalism, neglect and the 'draft ou respect' of the artist TA. Schiphof

The article is concerned with the legal aspects of art vandalism, as well as the legal instruments that could be relevant as to controlling this phenomenon. Under Dutch penal law art vandalism is punishable as 'damaging of goods'. Moreover, it will often imply an infringement of copyright, which is also a criminal offence. Public prosecution of art vandalism has not a special priority, and acts of prosecution of infringements of copyright are rare in these cases. Adequate maintenance of works of art might well reduce the occurrence of art vandalism. It is advised that artists and owners make up provisions as to the obligations concerning the upkeep of works of art. Copyright notions might be a source of inspiration here. The droit au respect, one of the moral rights an artist derives from the Dutch Copyright Act, implies that the owner of a work of art must handle it in such a way that the reputation of the maker will not be impaired.

Journaal

65

Financieel rechercheren; de baby- en peuterjaren van een fenomeen

mr H.A.C. Smid Financiele sporen van misdaad (Justitiele verkenningen, nr. 9, 1996) is een bundeling van een aantal (bewerkte) bijdragen aan het congres Bilk op de buit dat in het najaar van 1996 door het WODC werd georganiseerd - in twee tranches, vanwege de enorme belangstelling uit het politieen justitieveld en uit de financiele wereld. Aanleiding voor het congres vormden de evaluaties door het WODC van de Ontnemingswetgeving 'Plukze' (Nelen, Sabee e.a., 1996) en de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties: Wet MOT (Terlouw en Aron, 1996), drie respectievelijk twee jaar na inwerkingtreding. Enkele belangrijke lessen: evalueren van zulke ingrijpende wetgeving zo kort na inwerkingtreding kan niet meer zijn dan het monitoren van groeistuipen. Maar belangrijker: het invoeren van wetgeving zonder vooraf de uitvoeringsorganisatie op adequaat peil te brengen is vragen om problemen. En: het bereiken van doelen via kwantificeren (tien ontnemingsza ken per Officier van Justitie) leidt - zonder flankerend beleid - niet automatisch tot het gewenste resultaat. lk moge verwijzen naar het 'Woord vooraf in het boekje Financieel rechercheren (Stud iereeks Recherche, deel 5, VUGA, 1995), een bundeling van artikelen over financieel rechercheren in relatie tot de bestrijding van de (georganiseerde) criminaliteit, goeddeels gepresenteerd op een themadag van de Adviescommissie Criminaliteit van de Raad van Hoofdcommissarissen in oktober 1994. J. Vissers schrijft daarin: 'De conclusie

van de themadag was algemeen en overtuigend, dat het financieel rechercheren de komende jaren een belangrijke ontwikkeling gaat doormaken. De vraag is dan ook niet of dat zal gebeuren, maar in welk . tempo het een en ander zich zal voltrekken. Het commitment van de deelnemers aan de themadag en de beleving van de lezers van dit boekje zullen bepalend zijn voor de vraag, hoeveel druk de beleidmakers zullen ervaren om te komen tot versterking van financieel rechercheren: Minister Sorgdrager van Justitie, die al vanaf haar aantreden hoge prioriteit heeft toegekend aan financieel rechercheren, meldt in haar openingsbijdrage op het congres Bilk op de buit dat financieel rechercheren in haar ogen een verandering in denken betekent. Een beetje denken zoals de Fiod reeds jaren doe, zou ik menen - met H.G. van de Bunt in zijn bijdrage 'Financieel rechercheren is geen nieuw kunstje'. De Minister haalde als treffend voorbeeld van de meerwaarde van financieel rechercheren, te beschouwen als de eerste vingeroefening op dat terrein, het strafrechtelijk onderzoek aan dat begin jaren negentig werd gedaan naar de ondergang van de Femis-bank (waar ook 'de Hakkelaar' bankierde): dit onderzoek werd tenslotte uitgevoerd door de Fiod, onder leiding van de Bredase Officier van Justitie. Samenwerking tussen politie en Fiod is dan ook van het grootste belang, en wel op structurele basis, zoals in de Bureaus Financiele Onderzoeken en meer recent in het Landelijk Recherche Team van het Korps

De auteur is werkzaam als Landelijk MOT-Officier van Justitie bij het Landelijk Bureau Openbaar Ministerie te Rotterdam.

66

Justitiele verkenningen, jig. 23, nr. 1, 1997

Landelijke Politiediensten en binnen de afdeling Finpol van de Divisie Cri van dat Korps. Als ik zie welke ontwikkelingen thans gaande zijn kan ik niet anders dan concluderen dat het financieel rechercheren een gouden toekomst heeft. Enkele van die ontwikkelingen wil ik bier noemen. Zo is er een multi-disciplinair samengestelde Stuurgraep financieel rechercheren, onder voorzitterschap van P-G-portefeuillehouder-financieelrechercheren mr. OW. Steenhuis, die erop aanstuurt dat binnen drie jaar alom financieel gerechercheerd zal worden. In dit project hebben O.M. en politie alleen al elk in een full-time zware kracht als projectleider geinvesteerd. Er wordt uitvoering gegeven aan het rapport Met kennis bestnirlen, hetgeen moet leiden tot een structurele verbetering van de financiele kennis bij politie en justitie. Oak ten behoeve van dit project - looptijd twee a drie jaar - heeft het am. een full-time 0.v.J. ter beschikking gesteld, naast een zware vertegenwoordiger van de Nederlandse Vereniging van Banken, een maatschappelijke partner van wie de medewerking op het gebied van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit onontbeerlijk is. Dit laatste project heeft al geleid tot detachering van bancaire specialisten bij het MOT en het LRT. Zoals de Minister constateert: 0.M., politie en bijzondere opsporingsdiensten hebben - het O.M. voorop - de regie in handen van het financieel rechercheren. Zij zullen het moeten waftrmaken. Lezing van de bijdrage van A.B. Hoogenboom 'Cynisme en bpstandige gehoorzaamheid'; de implementatie van de Wet MOT is een must voor diegenen die willen begrijpen welke processen zich afspelen bij de invoering van lets nieuws.

Evaluatle Wet MOT Ten behoeve van ontneming - maar niet alleen daarvoor - moot financieel worden gerechercheerd; verdachte transacties afkomstig van het meldpunt MOT moeten financieel rechercheren mede mogelijk maken. De beide WODC-evaluaties zijn erg vroeg gepleegd, maar geven wel eon redelijk beeld van de state of the art. Voor de effectmeting van de beide wetgevingen zijn verschillende benaderingen nodig. Wat betreft de ontnemingswetgeving rekende men op gouden bergen: tot op heden bleken het heuveltjes met koperen tot zilveren randjes. In ieder geval is meting van het aantal zaken dat direct uit MOT-meldingen voortkomt (in het voortraject ook geen punt van overweging) geen valide maatstaf. Bedacht moet warden dat een verdachte transactie soms direct operationeel te gebruiken is, maar meestal niet meer behelst dan eon criminele inlichting. Het effect moet gemeten worden in de sferen waarvoor de Wet MOT bedoeld was: bevordering van de integriteit van ons financiele stelsel en verbetering van de informatiepositie voor de rechtshandhaving. Die informatiepositie is inderdaad verbeterd, maar - zoals eerder gezegd - politic en justitie moeten or nog mee leren omgaan. Gelet op het groeiende aantal projecten dat in den lande met dat doe gaande is zal dat binnen enkele jaren het geval zijn. Synchroon met het project Financieel rechercheren, dus. Omdat witwassen haast per definitie een intemationaal verschijnsel is en MOT-gegevens bij de bestrijding etvan van groat belang kunnen zijn, moot de internationale gegevensuitwisseling op dit punt good geregeld worden. Hoofd MOT en de Landelijk MOT-Officier van Justitie ontwikkelen daartoe initiatieven, in goed overleg en met

Journaal

strikte inachtneming van de wettelijke grenzen. Een stelsel van schriftelijke werkafspraken ('MOU's) met buitenlandse meldpunten wordt in 1997 uitgebouwd, waarbij in redelijkheid alles gedaan wordt om de waarborgen die door de wet worden vereist zeker te stellen. Zonder waarborgen worden geen gegevens verstrekt. De angst in de bijdrage van V. Mul en C.D. Schaap 'Internationale informatieuitwisseling omtrent witwassen; mogelijkheden en onmogelijkheden' zal ongegrond blijken. Met J.M. Nelen COntnemingswetgeving; uitgangspunten en

Literatuur Nelen, J.M., V. Sabee e.a. Het vermogen te ontnemen; wetsevaluatie - fase 2 Arnhem, Gouda Quint, WODC O&B nr. 156, 1996

Terlouw, GJ., U. Aron Twee jaar MOT; een evaluatie van de uitvoering van de Wet melding ongebruikelijke transacties Arnhem, Gouda Quint, WODC O&B nr. 158, 1996

67

praktische uitwerking') ben ik gaarne eens dat er bij het afromen van criminele opbrengsten meerdere wegen naar Rome leiden: O.M. en opsporingsinstanties moeten zich niet blind staren op het traject van 36e Wetboek van Strafrecht. Met P.J. van Koppen CFinancieel rechercheren in de opsporing') ben ik het echter van harte oneens dat de taak van de financieel rechercheur het beste beperkt zou kunnen worden tot de fase die begint vlak voor de aanhouding en eindigt na het kaalplukken van de betrokkene. Met zijn advies zouden we heel wat kansen in de opsporing laten liggen.

68

JustItiffie verkenningen, kg. 29, Dr. 1, 1997

Themanummers Justitiele verkenningen Regelmatig worderx bij voorbeeld ten behoeve van het onderwijs, grate aantallen exemplaren van Justitiele Verkenningen nabesteld. Voor de bepaling van de oplage is het wenselijk vroegtijdig op de hoogte te zijn van de mogelijke vraag. Om die reden geven wij, ander voorbehoud, de theme's die de redactie op dit moment in voorbereiding heeft. Over de inhoud van de nummers kan met de redactie contact warden opgenomen. Ook personen die een bijdrage willen leveren aan een van de aangekondigde nummers warden verzocht contact op te nemen met de redactie. JV2, 1997, maart Notariaat .1%/3, 1997, april: Video - en computergeweld JV4, 1997, mei: Criminele politick JV5, 1997, juni: Tries pa/it/ca

Congressen Steden en verslaving Op de eerste dag van de conferentiezal het centrale thema zijn: de gezondheidszorgaspecten van druggebruik en drugproblemen. Speciale aandacht zal warden gegeven aan specifieke gezondheidsproblemen van verschillende groepen druggebruikers als prostituees. technieken am de gezondheidsrisico's te minimaliseren of uit te bannen, het belang van vroegtijdige interventie, aids-preventie, hepatitis-C en andere infectieziekten, en de rol van de zorgsector. De gevolgen van deze beleidspunten zullen worden bediscussieerd vanuit een perspectief van lokale openbare orde. Op de tweede dag zullen verschillende aspecten van druggebruik aan de orde komen vanuit een perspectief van openbare orde. De aard. de omvang en de gevolgen van druggerelateerd sociaal ongemak en criminaliteit zullen aandacht krijgen.

Speciale aandacht zal worden besteed aan de structurele en economische aspecten van lokale handel in illegale drugs, drugtourisme, en activiteiten van de lokale politic en het lokale bestuur als voorbeeld van methoden ter controle en maatregelen om het ongemak te verminderen. Het centrale thema op de derde dag zal zijn de vraag naar de mogelijkheid een balans te vinden tussen gezondheidszorg en het openbare-orde-beleid met betrekking tot verslavingsgerelateerde problemen. Dit theme zal bediscussieerd warden in relatie tot vraagstukken als druggebruik in openbare ruimten en druggerelateerde criminaliteit. Kunnen oplossingen voor deze problemen gevonden worden of moeten wij ons Cr bij needeggen dal dit eeuwige problemen zullen blijven? Datum: 21-23 april 1997 Plaats. De Doelen, Rotterdam Inlichtingen: Van Namen & Westerlaken Congress Organization Services, Pb. 1558, 6501 BN Nijmegen, tel.: 024-3234471. Restorative justice voor jeugdigen; mogelijkheden, risico's en problemen voor onderzoek Discussies met betrekking tot jeugdrecht eindigen steeds in een resocia I isatie-vergeld ings- impasse. Voor deze impasse zou een oplossing moeten warden gevonden. Bemiddelingsexperimenten tussen dader en slachtoffer en alternatieve straffen lijken veelbelovend te zijn. Oat wat in eerste instantie werd gebruikt als een serie technieken raakt steeds meer ingebed in een bredere Restorative Justice'-theorie die de functie van gerechtelijk ingrijpen in een ander daglicht stelt: het hoofddoel van de intententie is niet bestraffing of heropvoeding, maar am het Iced dat door het delict is toegebracht te

Journaal

herstellen of te compenseren. Men raakt er steeds meer van overtuigd dat restorative justice een volwaardig alternatief vormt voor zowel de vergeldende als resocialiserende benadering van jeugddelinquentie. Over de gehele wereld wordt empirisch, theoretisch en socio-ethisch onderzoek verricht en overal worden experimenten uitgevoerd en geevalueerd. Hoofdsprekers zijn: John Braithwaite, Daniel Van Ness, Gordon Bazemore, Peter van der Laan, Klaus Sessar, Burt Galaway. Deelnemers worden opgeroepen discussie papers te presenteren in workshops en in poster sessies. Deze papers zouden moeten handelen over o.a.: gerechtelijke, of in ieder geval officieel gesuperviseerde, initiatieven gericht op herstel, compensatie of restitutie van materiele, psychologische en/of maatschappelijke gevolgen veroorzaakt door een delict. Datum: 12-14 mei 1997 Plaats: Leuven, Belgie Inlichtingen: International network for research on restorative justice for juveniles, Secretariat: Criminologie K.U. Leuven, Hooverplein 10, B-3000 Leuven, Belgie, tel.: 32-16-325274. Wikken en wegen? Dilemma's in de dagelijkse praktijjk van de jeugdbescherming Dit congres gaat over de rechten van kinderen die met de jeugdbescherming te maken krijgen. Vragen die aan de orde komen zijn: welke dilemma's komen medewerkers tegen en hoe gaan ze daarmee om? Welke houding wordt van medewerkers verwacht? Datum: 2 juni 1997 Inlichtingen: NIZW/Congresbureau, tel. 030-2306398.

69

WIlem Nagel Prijs; oproep tot kandidaatstelling van eigen of andermans werk De Nederlandse Vereniging voor Kriminologie (NVK) looft eens in de drie jaar een prijs uit aan de auteur van een of meer geschriften of enig ander product (bij voorbeeld een film) die een bijdrage heeft geleverd aan de criminologie met werk dat uitmunt door originaliteit, verbeeldingskracht, wetenschappelijk belang, toegankelijkheid en maatschappelijke relevantie. De prijs is genoemd naar Willem Nagel, de te vroeg overleden markante criminoloog en literator, en omvat een kunstwerk plus een geldbedrag van duizend gulden. Het dient te gaan om werk dat verscheen/geopenbaard is na 1 juni 1994. De inschrijving sluit op 1 maart 1997. Hierbij worden alle leden opgeroepen om eventueel eigen of andermans werk voor te dragen. In de jury hebben zitting: Louk Hulshof, Josine Junger-Tas, Hans Smits, Lode Walgrave en namens de NVK, Grat van den Heuvel (voorzitter). Met nadruk zij vermeld dat ook Belgische en Nederlandstalige criminologen in het buitenland voor kandidaatstelling in aanmerking komen. De prijs is eerder toegekend aan K. en C.H. Brants (De sociale constructie van fraude) en aan Fl. Egmont (Op het verkeerde pad; georganiseerde misdaden in de Noordelijke Nederlanden 1650-1800). De nieuwe winnaar zal bekend gemaakt worden op de meerdaagse NVK-conferentie die op donderdag 26 en vrijdag 27 juni 1997 gehouden zal worden te Maastricht. Inlichtingen: dr. R. van Swaaningen (NVK-secretaris), Erasmus Universiteit, Vakgroep strafrecht en criminologie, Pb. 1738, 3000 DR Rotterdam, tel.: 010-4081538.

70

Justkiele verkenningen, Pg. 23, nr. 1, 1997

Criminaliteit en social° rechniaardigheid De afgelopen twee congressen van de Nederlandse Vereniging voor Kriminologie hadden respectievelijk als thema Criminaliteit als politiek problem en Hoe punitiel is Nederland?. De zorg die op beide congressen te horen was over de ontwikkeling van het strafrechtelijk klimaat in Nederland is er anno 1996 niet minder op geworden. Zowel de zorg voor het, al dan niet 'integraal' te benaderen, veiligheidsprobleem als het rechtvaardigheidsgehalte van onze sociale rechtsstaat zijn bijzonder actuele criminologische thema's. Waar beide vorige congressen direct gericht waren op het strafrechtelijk beleid, zullen nu de sociale ontwikkelingen waar dit een afspiegeling van is, het centrale congresthema vormen. Zowel naar aanleiding van nieuwe theoretische inzichten (risico-maatschappip als de praktische ontwikkelingen in de verzorgingsstaat hebben zozeer hun stempel gedrukt op het criminaliteitsprobleem, dat het zinvol hjkt hier het komende NVK- congres aan te wijden. Eenieder wordt uitgenodigd een paper in te dienen dat past binnen een van de onderstaande thema's. - In- en uitsluitingsmechanismen (toegang tot de arbeidsmarkt, welzijnsvoorzieningen, scholing, gezondheidszorg of buurtparticipatie op grond van maatschappehjke positie, taal, leefajd en sekse); - Globalisering en xenofobie (migratiepolitielt 'open' grenzen, de 'eigen identiteit' in de moderne stad, de opkomst van extreem rechts); - Sociale controle en het verdelingsvraagstuk (de maatschappelijke tweedeling van de verzorgingsstaat naar risico-maatschappij, risicopercepties en maatschappelijke positie, sekse en leeftijd, de ontwikkeling van een veiligheidsIndustrie);

- Welvaart en het ontstaan van nieuwe . gevaarlijke klassen' (welke categorieOn mensen worden door wie on welke reden als risico-groep benoemd?). TileIs en samenvattingen van papers voor de workshops dienen uiterlijk dinsdag 1 april 1997 te zijn ontvangen om in het programma te worden opgenomen. Er zal een bundel verschijnen met geselecteerde papers. Datum: 26 en 27 juni 1997 Plaats: Maastricht Inlichtingen, aanmeldingen en toezending papers: mw. R Bodifee, secretariaat Strafrecht en criminologie, Universiteit Maastricht, Pb. 616, 6200 MD Maastricht 043-3883377.

Rechtssociologie en be/aid Deze bijeenkomst handelt over de complexiteit van de relatie tussen beleid en rechtssociologie: hoe wordt beleid beinvloed door rechtssociologisch onderzoek? En hoe beinvloedt, omgekeerd, het beleid rechtssociologisch anderzae0 Welke beperkingen en mogelijkheden worden door de interactie tussen de twee gecreeerd? De drieledige structuur van de conferentie zal het mogelijk maken deze vragen te beantwoorden, waarbij ruimte zal worden gelaten voor een diepgaand onderzoek naar en discussie over een groat aantal andere onderwerpen in het rechtssociologische veld. Door middel van een plenaire sessie kunnen rechtssociologen hun ideeen ten aanzien van de relatie tussen rechtssociologie en beleid ter tafel brengen ten overstaan van een internationaal forum. Daarnaast zullen twee symposia gehouden worden over respectievelijk de juddische stand en mensenrechten. Bovendien zullen sessies warden gehouden waar onderzoekers hun meest recente onderzoeksbevindingen kunnen presenteren. Papers kunnen

Journaal

daarvoor worden ingeleverd voor 1 februari 1997. Datum: 9-12 juli 1997 Plaats: Antwerpen, Belgie lnlichtingen: Programma commissie, prof. F. van Loon, Centre for the sociology of law, USFIA, Prinsstraat 13, B-2000 Antwerpen, Belgie. Fax: 3240)3 2204325.

71

Literatuuroverzicht

Algemeen Strafrecht en strafrechtsplegIng Criminologie Gevangeniswezen/tbs Reclassering Jeugdbeschenning en -dellnquentie Politic Verslaving Slachtofferstudies Preventie van criminalitelt Literatuur-Informatie Van de artikelen die in deze rubriek zijn samengevat, kunnen bg de documentatie-afdeling van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justine tegen betaling kopiedn worden aangevraagd. Wij attenderen u crop dat volgens art. lab, lid 1 van de Auteurswet 1912, de kopiedn uitsluitend mogen dienen tot eigen oefening, studie of gebruilL Door de documentatie-afdeling wortlen boeken, tiMschrittarlikelen, rapporten en jaarverslagen met betreldring tot bovengenoemde gebieden toegankelijk gemaakt. De documenten die vanaf 1987 zijn verschenen, worden automatisch ingevoerd. Op aanvraag kunnen literatuudijsten m.b.t. specifieke onderwerpen warden toegestuurd. Boeken en rapporten kunnen te leen worden gevraagd. TiMschriftartikelen kunnen in beperkte mate tegen vergoeding gekopieerd en toegezonden warden. In beide gevallen kan men zich wenden tot de afdeling documentatle van het WODC, Postbus 20301, 2500 EH 's-Gravenhage, tel.: 070-370 65 53 (CJ. van Netburg, P.H.T. Secherling, drs. A. Baars-Schuyt).

72

Algemeen 1 Beckett, K. Culture and the politics of signification; the case of child sexual abuse Social problems. 43e jrg., nr. 1, 1996. pp. 57-76 Aan sociale problemen wordt op verschillende manieren betekenis verleend en sociale actoren proberen hun visie te benadrukken door ze te doordrenken met bedoelingen en associaties. Sommige emotioneel beladen onderwerpen warden echter gekarakteriseerd als 'valentie' issues die immuun zijn voor betwisting. In het artikel wordt gesuggereerd dat het conceptuele verschil tussen valentie- en positie-issues de rol van ideologische strijd verdoezelt. Dit wordt geillustreerd aan de hand van een analyse van de media-verslaggeving over wat wordt gezien als een typische valentie-issue: seksueel misbruik van kinderen. Het eerste deel van dit artikel ondet7oekt het verschil tussen valentie-en posifie kwesties, en beschrijft de ontwikkeling van kindermishandeling als een publiek probleem en media-onderwerp. Vervolgens gebruikt Beckett frame analyse technieken om de ontwikkelingen te laten zien in de media van de verschillende 'frames die betekenis geven aan het onderwerp. De resultaten van de analyse laten zien dat het eens zo dominante beeld van seksueel misbruik van kinderen is overtroffen door een alternatieve visie die claims op kindermisbruik afschildert als hoogst dubious. Tenslotte verklaart Beckett deze transformatie in termen van sponsor activiteiten, mediapraktijken en culturele bronnen en overweegt de implicaties van deze bevindingen voor de conceptualisering van de ontwikkeling van culturele en sociale problemen. Met literatuuropgave.

73

Literatuuroverzicht

2 Ginkel, R. van

3

A Dutch Sodom and Gomorrah; degenerates, moralists and authority in Yerseke, 1870-1914 Crime, law & social change, 24e jrg., nr. 3, 1996, pp. 223-239 In dit artikel probeert de auteur de dynamiek en onderlinge relatie bloot te leggen van de sociale processen die zich hebben voorgedaan in het Zeeuwse stadje Yerseke tussen 1870 en ongeveer 1900. In 1870 privatiseerde de Nederlandse overheid verschillende oesterbanken. Het gevolg daarvan was een zeer snelle groei van de oester-industrie. Yerseke werd het centrum van die industrie en raakte zeer welvarend. Er kwamen honderden migranten wonen. Dit veranderde in het midden van de jaren tachtig van de vorige eeuw. De oester-industrie raakte in de problemen door speculatie, ongebreidelde wedijver, ecologische achteruitgang en een daling van de prijzen als gevolg van overproduktie. Een groot aantal mensen verliet het stadje, maar er bleven ook nieuwe mensen bijkomen. Als gevolg hiervan deden zich drastische veranderingen voor in de sociale organisatie van het stadje. Er ontstond sociale desorganisatie en de sociale controle nam af. Vechtpartijen, dronkenschap en diefstal waren aan de orde van de dag. In de loop van de jaren negentig kwam hier weer een einde aan. Enerzijds werd de sociale desorganisatie tegengegaan door een beschavingsoffensief van de kerken, de lokale overheid en de politie. Misschien nog belangrijker was de toenemende sociale integratie die de stadsgemeenschap in die periode doormaakte. Met literatuuropgave.

The Schengen Information System; an inequitable data protection regime International journal of refugee law, 7e jrg., nr. 2, 1995, pp. 179-200 Een belangrijk middel voor de uitvoering van het Verdrag van Schengen is het Schengen lnformatie Systeem, een paneuropees gecomputeriseerd databestand van personen aan wie toegang tot de Europese Unie geweigerd moet worden. Een van de grootste tekortkomingen van het Verdrag van Schengen is dat weinig is vastgelegd om de rechten te beschermen van personen die hun toevlucht zoeken tot een van de lidstaten. Bescherming van gegevens staat sterk onder invloed van nationale wetgeving; er is nauwelijks sprake van harmonisatie in wetgeving betreffende gegevensbescherming, hetgeen leidt tot ongelijke bescherming in de lidstaten. Het gebrek aan uniform iteit leidt er ook toe dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de invoer van gegevens in het systeem een te grote individuele beslissingsbevoegdheid hebben. Bovendien kunnen zij hun handelen altijd rechtvaardigen door te verwijzen naar de dubbelzinnigheden in de bepalingen van het verdrag. De auteur gaat uitgebreid in op deze artikelen van het Verdrag die in zijn ogen leiden tot onrechtvaardige en willekeurige toepassing, en tot een aantasting van de rechten van immigranten en asielzoekers. Met literatuuropgave.

Mahmood, S.

4 Seagrave, J. What's in a word? 'Community' policing in Britain, USA and Canada The police journal, 69e jrg., nr. 1, 1996, pp. 30-40 Dit artikel gaat in op het begrip 'community' en hoe dit concept

74

Justitielo verkenningen, Jrg. 23, or. 1, 1997

veelvuldig werd gebruikt in het publieke beleid vanwege zijn positieve connotatie. De auteur wijt de populariteit van het begrip 'community' in het publieke discours aan de vage begripsomschrijving in combinatie met een positieve connotatie waardoor het begrip in het publieke debat zoals door 'rechtse' politieke partijen als door 'linkse' patieke partijen gebruikt kan worden ter legitimatie van de introductie van nieuw beleid. De auteur geeft een helder overzicht van hoe het concept 'community' in Groot-Brittannie, de Verenigde Staten en Canada in de loop der tijd verbonden is geraakt met het begrip 'policing'. In Groot-Brittannie ontstond 'community policing' als reactie op de hevige onlusten in het begin van de jaren tachtig; de politie kampte met een legitimiteitscrisis bij de bevolking en bleek niet in staat het hoofd te bieden aan de stijgende criminaliteitscijfers. Het gepropageerde concept 'community-policing' werd geassocieerd met een grotere klant- en servicegerichtheid van de politic. In de Verenigde Staten kwam 'community policing' op als een reactie op de steeds duurder wordende politieorganisatie, academische kritiek op de effectiviteit van de politie en een verminderde veiligheid in stadsbuurten. In Canada werd de keuze voor 'community-policing' beinvloedt door de ontwikkelingen in de Verenigde Staten. De politieorganisatie in Canada is echter, in vergelijking met de politie-organisatie in de VS, minder gereguleerd. Dit roept volgens de auteur de vraag op in hoeverre de implementatie van het concept 'community-policing' effectief is en of een keuze voor communitypolicing meer is dan 'lip service'. De auteur concludeert dat het concept 'community-policing' zich in een toenemende populariteit mag verheugen, maar dat het begrip nog

nauwelijks eenduidig gedefinieerd of onderwerp van gedegen evaluateonderzoek is. De vraag blijft of community-policing meer is dan een woord. Strairecht en strafrechtspleging 5 Behoekoe, L., P. Rodrigues De strafrechtelijke bestrijding van rassendisctiminatie LBR-Bulletin, 11e jrg., nr.2, 1995, pp. 45-52 Politie, O.M. en rechterlijke macht hebben een belangrijke taak bij de bestrijding van (rassen)discriminafie. In dit artikel wordt nagegaan hoe deze drie instanties zich in de afgelopen jaren van hun teak hebben gekweten. Allereerst wordt het functioneren van de politie onder de loep genomen. Het zou zo moeten zijn dat slachtoffers van discriminatie hun klachten in principe melden bij deze instantie en, indien gewenst, aangifte doen. Vervolgens zou de politie proces-verbaal op moeten maken en zou de zaak doorgestuurd moeten worden naar de officier van justitie. De praktijk verloopt vaak heel anders, zo blijkt uit de klachten die regelmatig binnenkomen bij de Anti Discriminatie Bureaus (ADB's) en het LBR. Deze hebben betrekking op problemen bij aangifte, bejegening van allochtonen en discriminatie door de politic zelf. T.a.v. de vervolging van strafbare feiten (bier discriminatie) door het O.M. wordt geconstateerd dal deze instantie de begin jaren tachfig opgestelde richtlijnen niet op alle punten naleeft. Ook begaat het 0.M. in discriminatiezaken opvallend vaak fouten en slordigheden. Als gevolg van deze knelpunten bij politie en 0.M. kornen er te weinig discriminatiezaken bij de rechter. Hierdoor vordert rechtsontwikkering door jurisprudentie over de interpretatie van begrippen uit

75

Literatuuroverzicht

discriminatieverboden slechts langzaam. Met literatuuropgave.

6 Finkel, NJ., S.T. Maloney e.a. Lay perspectives on legal conundrums impossible and mistaken act cases Law and human behavior, 19e jrg., nr. 6, 1995, pp. 593-608 Een belangrijke vraag binnen het strafrecht is of we kijken naar het objectieve feit of gebeurtenis of naar de subjectieve intentie van het individu als basis voor de vaststelling of iemand al dan niet schuldig is. De auteur bespreekt twee experimenten waarin deze vraag aan de orde is. In het ene experiment stond de vraag centraal of de proefpersonen (studenten) iemand veroordelen op subjectieve gronden bij afwezigheid van een feitelijke criminele gebeurtenis en een slachtoffer (onmogelijke 'act-cases'). Dit gebeurde aan delhand van een aantal casussen. Een van de casussen betrof het hypothetische geval van een man die zijn vrouw probeert dood te schieten, waarbij hij vergeet het geweer te laden. Er vond aldus geen feitelijk misdrijf plaats. Het tweede experiment ('mistaken acts') betrof de vraag of iemand schuldig is als er wel sprake is van een feitelijke criminele gebeurtenis, maar geen sprake van een duidelijk subjectief motief (bij voorbeeld in het geval van zelfverdediging naar aanleiding van een gepercipieerde bedreiging). Een van de casussen in dit experiment betrof het geval van een man die een jongere doodschoot, nadat hij zich bedreigd voelde door het pistool dat die jongere . op hem richtte. Later bleek het pistool een speelgoedpistool te zijn. In het eerste experiment bleek subjectiviteit een grond te zijn om iemand te veroordelen, al was deze subjectiviteit wel begrensd door een aantal specifieke feitelijke (objectieve)

omstandigheden. In het tweede experiment bleek subjectiviteit eveneens een grond te vormen voor veroordeling, Taar ook hier werd deze begrensd door het soon fout dat gemaakt werd (objectieve omstandigheid). De resultaten van beide experimenten illustreren dat de dichotomie objectiviteit versus subjectiviteit in de praktijk veeleer een continuum is. Uit het experiment kwam naar voren dat de subjectiviteit van de dader als prima ire grond voor een veroordeling niet begrensd werd door wettelijke maatregelen, maar door het 'gezonde verstand' van de proefpersonen. Volgens de auteur is de uiteindelijke keuze schuldig of niet schuldig zowel afhankelijk van het objectieve feit als van de subjectieve intentie van de dader. 7

Golding, J.M., S.A. Sego e.a. The believability of repressed memories Law and human behavior, 19e jrg., nr. 6, 1995, pp. 569-592 Het doel van het onderzoek van de auteurs is om de geloofwaardigheid te onderzoeken van verklaringen van getuigen waarbij sprake is van verdrongen herinneringen. Er werden twee experimenten gedaan. Bij het eerste experiment ging het om een civiele rechtszaak, bij het tweede experiment om een strafrechtszaak. De onderzoekspersonen van het eerste experiment (123 psychologiestudenten) lazen een verslag van een fictieve rechtzaak over seksueel misbruik. Het verslag werd in drie varianten gepresenteerd: het slachtoffer - een meisje van zes jaar rapporteerde het incident in hetzelfde jaar, het slachtoffer rapporteerde het incident twintig jaar later nadat zij het zich voor het eerst herinnerde; het slachtoffer rapporteerde het incident twintig jaar later, maar de herinnering was al die tijd al aanwezig. De 121

Justitiale verkenningen, frog. 73. 91% 1 . 1997

76

psychologiestudenten van het tweede experiment kregen net als de studenten van het eerste experiment een van de varianten van het verslag te lezen, maar in dit geval ging het cm een strafrechtzaak. Aan de studenten van beide experimenten werd gevraagd hoe zij dachten over de geloofwaardigheid van verdachte en slachtoffer en hoe de rechter zou oordelen. De auteurs gebruikten de multivariate en univariate variantieanalyse. Het bleek dat hoewel de getuigenis van het slachtoffer in alle drie varianten geloofwaardig werd bevonden, deze geloofwaardigheid het grootst was bij de eerste variant (het meisje van 6). Bij experiment 1, in tegenstelling tot experiment 2, bleken vrouwelijke studenten meer geneigd te zijn te beslissen ten gunste van het slachtoffer. In veel opzichten bleken de onderzoeksresultaten overeen te komen met ander onderzoek over de perceptie van rechters en juryleden over de geloofwaardigheid van herinneringen van slachtoffers. Met literatuuropgave.

geensceneerde gebeurtenissen. De kinderen werden ondeiverdeeld in een groep van 5 - 6 jarigen en een groep van 8-9 jarigen. Bij de eerste gebeurtenis komen twee mannen het klaslokaal binnen om een projector te installeren. De leraar vraagt vier kinderen te helpen. Dan blijkt de projector niet te werken. Bij de andere gebeurtenis karat, tenNfil de leraar afwezig is, een man het klaslokaal binnen en oopt naar een gereedschapkist en haalt er een boor uit. Een tweede man komt binnen en er volgt een discussie tussen de twee over de boor. Het bleek dat in de groep van 5-6 jarigen algemene vragen vaak niet beantwoord konden worden, maar deze vragen werden later in het gesprek meestal wel beantwoord. In tegenstelling tot andere onderzoeken, kwam bij dit onderzoek naar voren dat het gebruik van specifieke vragen niet noodzakelijk leidt tot completere antwoorden. De auteurs concluderen wel dat specifieke vragen minder nauwkeurige antwoorden opleveren. Tot slot bespreken de auteurs enkele methoden ter verbetering van de ondervragingstechniek. Met literatuuropgave.

Hutcheson, GIL, IS. Baxter e.a. Child witness statement quality; question type and errors of omission Law and human behavior. 19e jrg., lir. 6, 1995, pp. 631-648 Het probleem bij getuigenverklaringen van kinderen is vaak dat de aard van de aan het kind gestelde vragen doorslaggevend is voor de inhoud van de verklaring. 1Norden aan het kind specifieke vragen gesteld, dan zijn de antwoorden vaak minder nauwkeurig maar wel completer vergeleken bij algemene vragen. Algemene vragen genereren daarentegen juist nauwkeuriger maar minder complete informatie. In het onderzoek van de auteurs ondervroegen ervaren interviewers (politiemensen en sociaal werkers) 47 kinderen over twee

Mathieu, G. Sida et droit penal Revue de science criminelle et de droit penal compare, nr. 1, 1996, pp. 81 - 99 Aids en het mogelijke besmettingsgevaar boezemen de mensheid vrees in, zoals in vroeger tijden de pest, cholera of tbc. Welke strafrechtelijke maatregelen zijn er genomen om uitbreiding en besmettingsgevaar te voorkomen? Op het gebied van de generale preventie heeft de overheid een uiterst voorzichtige houding aangenomen. Dit manifesteert zich reeds op het niveau van de vroegtijdige onderkenning van aids. Net

Literatuuroverzicht

Franse systeem berust op dit gebied op de vrijwillige, facultatieve en anonieme onderkenning, met als uitzondering de verplichting bij iedere donatie van bloed, sperma of organen deze op aids te onderzoeken. Ook bij de bescherming van personen met een verhoogd risico speelt het strafrecht slechts een bescheiden rot. Deze terughoudendheid is terug te voeren op de wit van de wetgever, iedere stigmatiserende en repressieve wetgeving te vermijden. Overdracht van aids door besmet bloed heeft in de literatuur veel aandacht gekregen. De wet van 8 februari 1995 voegt aan het Wetboek van Strafrecht artikel 2-15 toe, ter bescherming van slachtoffers van ongelukken bij openbaar vervoer en in openbare gelegenheden. Bij de overdracht van aids langs natuurlijke weg ligt de zaak moeilijker. Sommigen hebben een specifieke wetgeving voorgesteld. Zo is in het debat over de nieuwe strafwetgeving een amendement aangenomen waarin een boete van 300.000 francs wordt opgelegd aan ieder die bewust, en op de hoogte van de gevaren, een overdraagbare epidemische ziekte verspreidt. Tenslotte gaat de auteur nog in op de bescherming van vertrouwelijke gegevens en van hen bij wie de ziekte reeds is geconstateerd. Ook hier heeft de wetgever geen specifieke wetgeving noodzakelijk geacht. Verwacht mag worden dat de politiek om elke vorm van stigmatisering te vermijden, zich zal voortzetten.

Criminologie 10 Bueno de Mesquita, B., L.E. Cohen Self interest, equity, and crime control; a game-theoretic ana4isis of criminal decision making Criminology, 33e jrg., nr. 4, 1995, pp. 483-518

77

Met analysetechnieken uit de speltheorie wordt antwoord gezocht op de vraag hoe individuen, met verschillen in neiging om met criminaliteit doelen te verwezenlijken en verschillen in opvatting over de eerlijkheid van de maatschappij, reageren op prikkels die zijn afgeleid uit de 'strain' en neoklassieke afschrikkingstheorie. Na een uitvoerige bespreking van genoemde theorieen concluderen de auteurs dat ondanks alle verschillen de twee theorieen wet uitgaan van rechtvaardigheid en eerlijkheid als motivator voor criminaliteit. Na het model opgezet te hebben en de gebruikte variabelen te hebben onderbouwd, trekken zij acht conclusies, te weten: niet at het crimineel gedrag van dezelfde aard worden in gang gezet door dezelfde overwegingen; toename van de uitgaven waardoor de kans stijgt dat criminelen worden gesnapt en gestraft leiden tot een merkbare dating in criminaliteit; toename van ernst van de straf heeft een zwak effect op criminaliteitsreductie; toename van het vertrouwen in de eerlijkheid van de overheid voor verschillende groepen mensen zorgt voor een substantieel lagere criminaliteitsverwachting; als een overheid het vertrouwen van armen in de samenleving in haar weet te vergroten tot boven dat van de rijken zullen de criminaliteitsratio's gelijk worden; het verlichten van de armoede op korte termijn via 'welfare'-programma's zorgt voor een exponentiele toename van de criminaliteit; armoedeverlichting op lange termijn door het bijbrengen van vaardigheden zorgt voor een scherpe dating van de criminaliteit; de criminaliteit zal afnemen wanneer de overheid zorgt voor een combinatie van een hogere pakkans en beloningen op lange termijn via haar beleid. Met literatuuropgave.

78

1031916k werkenningen, jig. 23, nr. 1, 1997

11 Foe, L, G. Margolin

Met literatuuropgave.

A multivanate investigation of dating aggression Journal of family violence, 10e jig.. nr. 4,1995, pp. 351-377 Verslag wordt gedaan van een self report-onderzoek naar agressief gedrag tijdens afspraakjes (dating aggression') van mannen en vrouwen van 16 tot 43 jaar. De volgende onafhankelijke vadabelen werden gebruikt: blootstelling aan agressie tussen de ouders of van ouders tegen kind; rechtvaardiging van 'dating aggression', bij voorbeeld in geval van vernedering of ter zelfverdediging; agressie van kind tegen ouders; seksueel misbruikt zijn als kind; slachtofferschap van seksuele geweldsdelicten; gebruik van alcohol; en sociaal-economische status. Deze factoren verklaarden 41% van de variantie in het agressieve gedrag van mannen tegen vrouwen, maar slechts 16% van het agressieve gedrag van vrouwen tegen mannen. De rechtwardiging van agressie op grond van vernedering draagt wel bij aan de predictie van agressief gedrag van zowel mannen als vrouwen, maar zelfverdediging niet. Blootstelling aan agressief gedrag tussen de ouders en de combinatie hiervan met vernedering draagt wel bij aan de predictie van het agressieve gedrag van mannen, maar blootstelling aan oudedijke agressie speelt geen rol bij de predictie van vrouwelijke agressie. Slachtofferschap van seksuele geweldsdelicten !evert de grootste bijdrage aan de voorspelling van het agressieve gedrag van zowel mannen als vrouwen. De onderzoekers vinden het belangrijk te onderzoeken welke specifieke omstandigheden leiden tot de rechtvaardiging van 'dating aggression' door mannen en vrouwen en naar de wijze waarop die rechtvaardiging invloed heeft op het feitelijke gedrag.

12 GleesOn, S. The laundry boundary; identifying the limits of money laundefing in the UK European financial servies law, 2e jrg., nr. 10, 1995. pp. 249-256 In dit artikel wordt getracht het witwassen van geld te definieren aan de hand van wetgeving in het Verenigd Koninkrijk. Er blijkt echter verschillende wetgeving te zijn die op het witwassen betrekking heeft. De auteur beschrijft problemen die samenhangen met delen van de wetgeving gericht op het witwassen. In de sections 93a-93D van de Criminal Justice Act 1989 staat in welke gevallen iemand zich schuldig maakt aan crimineel gedrag met betrekking tot vermogen uit criminaliteit. De Criminal Justice Act heeft raakvlakken met de Drug Trafficking Offences Act 1986, de Prevention of Terrorism (Temporary Provisions) Act 1989 en de Northern Ireland (Emergency Provisions) Act 1991. Deze wetgeving in het Verenigd Koninkrijk is een variant op de zgn. 'municipal law'. De definitie van crimineel gedrag luidt: gedrag dat crimineel is of het zou zijn indien dat gedrag zou hebben plaatsgevonden in Engeland en Wales. De auteur besluit dat wetgeving gebaseerd op de list test' de voorkeur verdient boven een die gebaseerd is op 'municipal law'. Hierdoor zouden de onduidelijkheden door het naast elkaar bestaan van de verschillende Acts' kunnen worden vermeden.

13 Hagan, J., M. Herkens e.a. Delinquency and disdain; social capital and the control of right-wing extremism among East and West Berlin youth American journal of sociology, 100e jrg., nr. 4, 1995, pp. 1028-1052

79

Literatuuroverzicht

De auteurs beschouwen de school en het gezin vanwege de daar plaatsvindende informele processen van sociale controle als bronnen van 'sociaal kapitaal'. Deze bronnen van sociaal kapitaal spelen een rol bij het ontstaan of het tegengaan van zowel jeugddelinquentie als rechtsextremisme. Bij deze twee vormen van deviantie spelen ook anomie en sociaal-economische omstandigheden een beslissende rol. Het longitudinale panelonderzoek van de auteurs naar de invloed van deze factoren op jeugddelinquentie en rechtsextremisme, werd gedaan onder 486 leerlingen van scholen in voormalig Oost- en West-Berlijn. De auteurs gebruikten Likert-schaaltechnieken en de Lisrel-methode. Zij concluderen allereerst dat vooral Oostberlijnse jongeren worden blootgesteld aan en kwetsbaar zijn voor rechts-extremisme. Gevoelens van anomie zowel bij jongeren als bij volwassenen werken rechts-extremisme en afkeer van vreemdelingen in de hand. Anomie staat ook in relatie tot jeugdvandalisme. Leerlingen met hoge schoolprestaties raken niet zo snel betrokken bij gewelddadigheid en rechts-extremisme. De auteurs concluderen ook dat de school en het gezin belangrijke controlemechanismen zijn om vandalisme en rechts-extremisme onder jongeren tegen te gaan. Met literatuuropgave. 14

Lehmann, J.M. Durkheim's theories of deviance and suicide; a feminist reconsideration American journal of sociology, 100e jrg., nr. 4, 1995, pp. 904-930 De auteur kritiseert de theorieen die Durkheim in zijn boek over werkverdeling ontvouwt over deviantie en over vrouwen. Durkheim schetst de overgang van de mechanische,

primitieve samenleving naar de organische, moderne samenleving waarin werkverdeling het organiserende beginsel vormt Omdat mensen in de moderne samenleving gespecialiseerd werk verrichten heeft iedereen iedereen nodig. Zo ontstaat organische solidariteit In de moderne samenleving ontstaat ook een werkverdeling naar sekse. Vrouwen vervullen de affectieve functies en mannen de intellectuele. Daarmee ontstaat de huwelijkssolidariteit. Vrouwen zijn asociaal in die zin dat zij niet deelnemen aan het publieke leven. Durkheim's werk over zelfmoord onthult en creeert enkele belangrijke contradicties in zijn denken over de samenleving en over vrouwen. Deviantie in de moderne sannenleving is volgens hem het gevolg van overmatige individualisering of onvoldoende socialisering. Een extreme vorm van deviant gedrag is zelfmoord. Als vrouwen inderdaad zo asociaal zijn als D. meende dan zouden zij, meer dan mannen, zelfmoord moeten plegen. Het tegendeel is waar. In Suicide ontvouwt Durkheim ook een alternatieve theorie waarin deviantie niet voortvloeit uit de eigenschappen van individuen, maar uit pathologische krachten in de samenleving. Hiermee redt hij zijn theorie over de sociale natuur van mannen en de asociale natuur van vrouwen. Vrouwen plegen minder zelfmoord dan mannen omdat zij - als asociale wezens - minder vatbaar zijn voor sociale pathologie. Met literatuuropgave.

15 Martin, S.L. e.a. Fami6/ violence and depressive symptomatology among incarcerated women Journal of family violence, be jrg., nr. 4, 1995, pp. 399-411

80

Justinele verkenningen, jig. 23, nr. 1, 1997

Kinderen waarvan de ouders conflicten met geweld oplossen, hebben eon relatief grate kans om op latere leeftijd emotionele ontwikkelingsproblemen te krijgen. Dit is uit allerlei onderzoek naar voren gekomen. Of zo'n verband oak opgaat voor vrouwelijke gedetineerden, is in de onderhavige studie vastgesteld. De onderzoekgroep bestond uit 60 vrouwelijke gedetineerden in een gevangenis in North Carolina. Deze vrouwen moesten twee vragenfijsten invullen: een depressieschaal en een schaal waarin de mate van geweld binnen het ouderlijk gezin werd vastgesteld. 70% van de vrouwelijke gedetineerden kon als kfinisch depressief worden gekwalificeerd; dit is veel hoger dan de 20% tot 30% onder de doorsnee-bevolking. Ongeveer drie kwart was geconfronteerd geweest met gewelddadig gedrag tussen de ouders. Oak dat is veel meer dan in de vrije samenleving. Beide variabelen bleken zeer sterk samen te hangen. Kinderen van ouders die hun problemen redelijk oplosten waren significant minder depressief dan vrouwehjke gedetineerden waarvan de ouders hun problemen met geweld oplosten. Volgens de auteurs biedt dit gegeven een goed aangrijpingspunt voor therapeutische interventies tijdens de gevangenisstraf. Met literatuuropgave.

16 Myers 111, W.H. The emerging threat of transnational organized crime from the East Crime, law and social change, 24e jrg., 1996, pp. 181-222 De wereldwijde geopolitieke, economische en sociale veranderingen van tegenwoordig hebben de condities geschapen voor de opkomst van nieuwe criminele organisaties. Chinese criminele organisaties vormen volgens de auteur de grootste bedreiging. De

criminele activiteiten van deze groepen vinden plaats via de zogeheten guanxi-netwerken. Deze netwerken bestaan uit personen met een gemeenschappelijk taal en geboortepleats; familiebanden spelen een zeer belangrijke rot Guanxi-netwerken worden bepaald door regels met betrekking tot wederzijdse verplichtingen. Chinese criminele organisaties houden zich bezig met drugs, wapenhandel, industriele spionage, illegale financiele activiteiten en smokkel van mensen en goederen. Tegenwoordig wonen er buiten China 55 miljoen Chinezen overal ter wereld. Deze Chinezen vormen de economisch en financieel gezien machtigste etnische groep ter wereld. De politieke omwentelingen na de Tweede Wereldoodog in China en die in de Chinese Volksrepubliek zijn van grote invloed geweest op emigratie van Chinese bevolkingsgroepen en op het ontstaan van criminele guanxinetwerken. De belangrijkste groeperingen in de Chinese georganiseerde criminaliteit zijn de Taiwanese groeperingen. De banden met de Taiwanese overheid zijn hecht. In landen die hulp ontvangen van Taiwan Banden in Zuid- en MiddenAmerika, en landen in Azifi) zijn Taiwanese criminele organisaties actief. Tot slot gaat de auteur in op de Chinese betrokkenheid bij de economische deregulering en vrijhandel in de VS en in de Europese Unie en hun activiteiten in internationale vrijhandelzones. Met literatuuropgave.

17 Ramostar, K.M. Social class and crime in a Caribbean community International journal of the sociology of law, 23e jrg., nr. 3, 1995, pp. 273-293 In dit artikel wordt verslag gedaan van een self-report studie naar de relatie

81

Literatuuroverzicht

tussen sociaal-economische status (SES) en crimineel gedrag. Twee groepen jeugdige respondenten, een uit een rijk en den uit een verarmd stedelijk gebied op Barbados, werden geinterviewd over hun sociaaleconomische omstandigheden en over hun delictgedrag gedurende het jaar voorafgaand aan het interview. Hoewel de twee buurten duidelijk verschillen werden er geen algemene verschillen gevonden in de omvang en de ernst van de gerapporteerde criminaliteit in de twee buurten. Alleen. druggerelateerde delicten kwamen wat vaker voor in de arme wijk. De persoonlijke SES-score van de in totaal 75 respondenten hield geen verband met enig type criminaliteit ook niet onder de frequente daders. De SES-score van de ouders van de respondenten bleek significant samen te hangen met de algemene omvang van de criminaliteit, maar niet een specifieke vorm van delictgedrag. De auteur concludeert dat zelfs in ontwikkelingslanden als Barbados crimineel gedrag hoogstens zwak verband lijkt te houden met sociaal-economische status. Wel wijst zij nog op de geringe omvang van de steekproef en op het feit dat deze studie zich niet exclusief richtte op jongens, zodat verschillen in criminaliteit tussen de twee buurten mogelijk zijn onderschat. • Met literatuuropgave.

18 Sheptycki, J.W.E. Law enforcement, justice and democracy in the transnational arena; reflections on the war on drugs International journal of the sociology of law, 24e jrg., nr. 1, 1996, pp. 61-75 De auteur probeert het thema van de transnationalisering of globalisering van de wetshandhaving te introduceren in het criminologische en rechtssociologische debat. Zijn

voornaamste vraag is hoe de recente ontwikkelingen in het denken over wetgeving en in de praktijk van de wetshandhaving licht kunnen werpen op de vraagstukken van democratie en gerechtigheid in de transnationale sfeer. Deze vraagstukken worden onderzocht aan de hand van de globalisering van de wetshandhaving in verband met de handel in drugs. De auteur komt tot de conclusie dat, zelfs als je de notie van democratie beperkt tot de sociale elites, dit begrip niet toepasbaar is op de onderzochte processen. Die processen kunnen beter worden beschreven met het begrip 'beleid van gebureaucratiseerde • experts'. De politie-netwerken die drughandelaren opsporen staan niet onder democratische controle. En als dat wel zo is, kunnen de democratisch gekozen vertegenwoordigers van de burgers het beleid niet overzien. De wijze van opereren van politienetwerken wordt niet beperkt door een wettelijk kader, maar bepaalt dat kader zelf. Ze bezitten in feite het monopolie van praktische controle over de beleidsmachinerie. De verschillende vormen van criminaliteit op transnationaal niveau worden behandeld door zeer verschillende instanties die werken binnen een verschillende ideologische setting. De oorlog tegen drugs is nationaal en transnationaal de belangrijkste wetshandhavende activiteit. De auteur waarschuwt ervoor dat de gewoontes die daarbij worden ontwikkeld, maatgevend kunnen worden voor andere vormen van wetshandhaving. Met literatuuropgave.

19 Silverman, E. Hassdelikte in den USA; AbwehrmOglichkeiten im Spannungsfeld von Minderheitenschutz und Redefreiheit

Justitiele verkenningen, jrg. 23, nr. 1, 1997

Zeitschrift Mr die gesamte Straftechtswissenschaft, 107e jig., nr. 3, 1995, pp. 649-658 Delicten die voortkomen uit haat.en vooroordelen zijn het afgelopen decennium sterk toegenomen in de VS. Haatdelicten zijn delicten die kenmerken vertonen van vooroordelen over ras, religie, seksuele gerichtheid en etniciteit. In de praktijk is het vaak niet eenvoudig vast te stellen of sprake is van een haatdelict. Om deze delicten beter te kunnen bestrfiden. zijn een aantal wetten afgekondigd. Een van die wetten is de Hate Crimes Statistics Act (HCSA). Deze is het sluitstuk van een ontwikkeling die begon met het verzamelen en ordenen van gegevens over haatdelicten. De gegevens hebben betrekking op soort, frequentie en pleats van de delicten en over het ras van daders en slachtoffers. Omdat deze wet ook betrekking heeft op meningsuitingen, kan zij op gespannen voet komen te staan met de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting. Het conflict tussen het bestrijden van haatdelicten en de vdjheid van meningsuiting doet zich voor in zowel het civiele recht als het strafrecht. De grondwettelijke twijfel is steeds meer aan de kant geschoven. Dit leidde tot de legitimering van strengere straffen op haatdelicten. loch is daarmee de controverse niet opgelost. Bovendien is niet duidelijk welke groepen precies voor bescherming in aanmerking moeten komen. Met literatuuropgave. 20 South, N. Oh tooling hot money"; transatlantic trends in drug-related money laundering and its facilitation Criminal organizations. We jig., nr. 1, 1995, pp. 24-35 Een van de meest belangrijke ontwikkelingen in de recente groei van

82

de nieuwe financiele criminaliteit is de groeiende bedrfifstak van het witten van geld dat is verdiend in de globale drugseconomie en gewassen wordt via de legaal opererende banken. Analisten spreken over een bedrag van $43 miljard dat in het begin van de jaren negentig werd gewit via banken. Een werkbare definitie van witwassen is afkomstig van een werkgroep van de Amedkaanse Senaat: het omzetten van winsten die zijn verkregen via illegale activiteiten in financiele active die een legale.00rsprong hebben. Een techniek die in de Verenigde Staten wordt gebruikt voor het schatten van de omvang van het witwassen is het analyseren van valuta-overschotten bij banken. Op de lenge termijn, ander normale omstandigheden, zullen stortingen en opnames bij banken min of meer aan elkaar gelijk zijn. Met behulp van deze techniek is berekend dat het kasoverschot in Zuid Californie en het gebied rond Los Angeles is toegenomen van $165 miljoen in 1980 tot $3,8 miljard in 1988. De reeks interventies, strategieen en internationale afspraken die zijn ontwikkeld om de witwasketen te doorbreken zij verstrekkend en reel geavanceerd, ze werken alleen niet. Sinds 1984 worden de Britse banken gestimuleerd rich als goed burger te gedragen, met als doelen: te voorkomen dat criminelen financieel voordelen halen uit de daden waarvoor zij bestraft zijn, en hen en anderen te doen stoppen rich aan criminele daden over te geven voor financieel gewin. Ook andere Europese landen hebben hun wetgeving aangepast waardoor financiele transacties die te maken hebben met drugshandel gemeld moeten worden. Daamaast is de internationale samenwerking vereenvoudigd door het sluiten van bilaterale akkoorden. Er zijn verschillende oorzaken voor het uitblijven van successen bij financieel

83

Literatuuroverzicht

onderzoek: gebrek aan coordinatie, gebrek aan samenwerking en gebrek aan menskracht. Ook blijkt dat niet alle financiele criminaliteit evenveel aandacht krijgt als het witwassen van drugsgelden. Met literatuuropgave. 21 Waltz, C.L.

Domestic violence training; an annotated bibliography Journal of family violence, 10e jrg., nr. 4, 1995, pp. 425-432 Er is een indrukwekkende hoeveelheid literatuur verschenen over de oorzaken van geweld in het gezin, de eigenschappen van daders en slachtoffers en de kwaliteit van behandelprogramma's. De auteurs bevelen unaniem trainingen aan voor personen die intervenieren met daders, slachtoffers of andere personen die beInvloed zijn door geweld in het gezin. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de literatuur die bestaat over dergelijke trainingen. De literatuur die gevonden is concentreert zich op de identificatie van degenen die beinvloed zijn door geweld in het gezin. Ook worden ondetwerpen genoemd die in klinische trainingen aan de orde moeten komen. Effectieve houdingen en interventie-strategieen die de veiligheid van de mishandelde vrouwen vergroten, ontbreken. Ook geeft de literatuur geen doeltreffende trainingsmethoden aan en wordt niet voorgeschreven hoe de genezende werking van trainingen kan worden vergroot Korte- en lange termijn effecten van trainingen moeten hoognodig worden geevalueerd. Met literatuuropgave.

Gevangeniswezen/tbs 22 Bonta, J. e.a.

The prediction of recidivism among federally sentenced offenders; a re-validation of the SIR-scale Canadian journal of criminology, 38e jrg., nr. 1, pp. 61-79 Het voorspellen van de kans op recidive is een belangrijk onderdeel van het Canadese penitentiaire beleid. Veel beslissingen binnen het Canadese gevangeniswezen zijn afhankelijk van het getaxeerde recidive-risico. Dat geldt vooral voor beslissingen tot voorwaardelijke invrijheidstelling. Tien jaar geleden is een objectief scoringsinstrument voor de toekomstige recidive van veroordeelden ontwikkeld: de zogenaamde Statistical Information on Recidivism (SIR) schaal. De auteurs hebben deze schaal opnieuw gevalideerd. Zij hebben daartoe gegevens verzameld over alle 3267 mannelijke gedetineerden die in 1983 en 1984 uit een Canadese . federale gevangenis werden ontslagen. De recidive-termijn was drie jaar. De correlatie tussen de SIR-scores en de algemene recidive was hoog (r=.42). De onderzoekers hebben door middel van een bijzondere statistische techniek (ROC-analyse) de voorspellingskwaliteit van de SIR-schaal getoetst. Deze kwaliteit is hoog naarmate het percentage fout getaxeerde recidivisten laag is. Met een ROC-analyse kon ook worden vastgesteld of de indeling in vijf categorieen van recidive-risico binnen de SIR juist is. Dit laatste bleek het geval te zijn. Het voorspellen van gewelddadige recidive is lastiger, omdat dit soort recidive relatief weinig voorkomt. loch bleek ook .hier de SIR een behoorlijke voorspelling op te leveren (r=.22). Met literatuuropgave.

84

JuslItigle ventenningen, kg. 29, nr. 1, 1897

23 Innen, CA. Recent public opinions in the United States toward punishment and corrections The prison journal, 73e jrg., nr. 2, 1993, pp. 221-236 Er is de afgelopen jaren veer onderzoek gedaan naar de mening van de Amerikaanse bevolking over de gevangenisstraf. De uitkomsten van dergelijke opinie-onderzoeken zijn verwarrend. Zo lijkt het er enerzijds op dat de publieke opinie zeer punitief is ingesteld, maar dat zij anderzfids resocialisatie als de belangrijkste functie van gevangenisstraf onderkent. Deze schijnbare tegenstrijdigheid wordt volgens de auteur veroorzaakt doordat het publiek een heel ander referentiekader heeft dan beleidmakers. De visies van justitiele beleidmakers zijn in twee brede categorieffn te verdelen. Opvattingen die tot de eerste categorie behoren benadrukken het instrumentele karakter van straf. Straf voorkomt nieuwe misdqjven. Opvattingen van de tweede categorie stellen het normerende karakter van straffen voorop. Straffen bevestigen maatschappelijke waarden. Het Amerikaanse publiek combineert beide oriffntaties in eon meer abstract geloofssysteem. Hoewel men zeer punitief is ten opzichte van criminelen, is men milder ten opzichte van gedetineerden. Gedetineerden vormen als gevolg van hun vrijheidsbeneming geen bedreiging meer voor de samenleving. Zolang deze maar binnen gevangenismuren plaatsvinden, andervinden resocialisatie-gerichte programma's de nodige steun bij het publiek. De auteur verbindt hieraan enkele aanbevelingen voor de wijze waarop Justitie hear penitentiaire beleid naar buiten brengt. Wear mogelijk moot warden benadrukt dat de maatschappelijke veiligheid ars

gevolg van nieuw beleid niet in gevaar komt. Met literatuuropgave.

Jeugdbeschermlng en -dennquentie 24 • Dembo, Ft. Problems among youths entering the juvenile justice system, their service needs and innovative approaches to address them Substance use & misuse, 31e jrg., nr. 1, 1996, pp. 81-94 Het artikel, ingeklemd tussen een veelbelovende titel en een schier onafzienbare literatuurhjst, geeft eon aantal aandachts- en knelpunten bij de training van inrichtingswerkers in Amerikaanse jeugdgevangenissen. Als specifieke problemen bij delinquente jongeren warden genoemd: alcohol/ drugsmisbruik, seksueel misbruik in de jeugd en achterstanden in psychologisch ontwikkelingsniveau. Daarbij loopt de hulpveriening tegen grenzen aan van de lage gezinsinkomens, die (in de VS) de toegang tot allerier vormen van zorgveriening blokkeren; de geografische afstand tussen behandel/strafinrichting en het ouderfijk huis en dienovereenkomstige problemen voor de ouders met vervoer, een geringe sensitiviteit voor hulpverlening bij etnische minderheden; en de lange wachtlijsten in de behandelinrichtingen. [en innovatieve benadering van deze delinquente jeugdigen met psychische problemen zou meer gebaseerd moeten zijn op een sociologische analyse van de doelgroep; zou de mensen meer thuis moeten opzoeken; zou meer de systeemtheoretische familie-aanpak moeten omhelzen; en zou meer moeten leunen op de case-manager als bemiddelaar tussen de vele instituties. Afstemming ware te stimuleren tussen justitie. kinderrech-

85

Literatuuroverzicht

ter, school en zorgsector. Ook moet er meer onderzoek gedaan worden. Met literatuuropgave.

25 Dembo, R., G. Turner e.a. Development and evaluation of a classification of high risk youths entering a juvenile assessment center Substance use & misuse, 31e jrg., 1996, nr. 3, pp. 303-322 De auteurs houden een classificatieschema onder de loep dat in een jeugdgevangenis in Florida is ontwikkeld om probleemgedrag van justitiabele jeugdigen nader te duiden. Het schema resulteert in een typologie van jeugdigen met problemen varierend naar zwaarte. Het schema maakt onderscheid naar problemen overwegend rondom drugsmisbruik en overwegend psychische problemen. Met behulp van cluster-analyse en discriminant analyse wordt de typologie op zijn waarde beoordeeld: hoe consistent is ze; hoe volledig en uitsluitend zijn de categorieen; wat is in individuele gevallen de voorspellende waarde van de typologie; en bijgevolg, wat is de praktische waarde bij justitiele interventies in de carrieres van delinquente jeugdigen. Toegepast op zo'n tweeduizend jeugdigen, " bewijst het schema volgens de auteurs zijn houdbaarheid en nut. Overigens, een niet onbelangrijk detail, slechts 14% van al deze jongeren vermeldde samen met beide biologische ouders te wonen. Zwaarder druggebruik (cannabis en alcohol, de rest komt weinig voor) zowel als zwaardere psychische problematiek blijkt samen te hangen met relatief zwaarder delictgedrag, dat wil zeggen het plegen van zwaardere en meer gewelddadige delictsoorten. Ook vertonen deze jeugdigen een hogere recidive. De onderzoekers bevelen de cluster-analyse aan voor ruimere praktische toepassing.

Met literatuuropgave.

26 Janssens, E. Jeunesse et delinquance; problematique et strategies Revue de droit penal et de criminologie, 76e jrg., nr. 4, 1996, pp. 367-380 De huidige jeugd leeft in een tijd waarvan de structuren onophoudelijk veranderen, veranderingen waarover de jongeren geen meester zijn en die hun toekomst direct en op korte termijn beInvloeden en hen snel buiten de maatschappij kunnen plaatsen. Sociale problemen zijn de oorzaak van uitbarstingen van stedelijk geweld, verslavingen, het groeien van de kleine en middelgrote criminaliteit en de stijging van het aantal gevallen van kindermishandeling. In het civiele recht wordt de minderjarige handelingsonbekwaam geacht; in het strafrecht als een wezen dat beschermd moet worden. In 1985 werd met de 'accoorden van Bejing' een begin gemaakt met het opstellen van fundamentele internationale regels voor een betere aanpak van jeugdige delinquenten. De conventie van New York van 20 november 1989 voor de rechten van het kind heeft vervolgens de weg vrijgemaakt voor een politiek-juridische lijn met betrekking tot minderjarigen. Deze conventie beschouwt de minderjarige niet meer als een fragiel wezen dat beschermd moet worden, maar als een wezen met rechten, zoals het recht op educatie en scholing, die gewaarborgd dienen te worden. Natuurlijk zijn wij er nog niet Zo trekken budgettaire restricties een wissel op iedere reele vooruitgang. De auteur is echter van mening dat dit problemen zijn op de weg naar een strategie die erop gericht is de criminaliteit onder jeugdigen te beperken.

86

JustinOle verkennIngen, Jig. 23, nr. 1, 1997

27 Kellner, MM., J. Tulin A school-based anger management program for developmentally and emotionally disabled high school students Adolescence, 30e jrg., nr. 120, 1995, pp. 813-825 Met gebruikmaking van Novaco's cognitief-behavioristisch concept van boosheid, hebben deskundigen cognitief-behavioristische benaderingen ontwikkeld am effectief te interveniaren bij agressieve jeugd. Slechts weinig aandacht is besteed aan benaderingen van jonge mensen wier cognitieve, emotionele en behavioristische beperkingen hen ervan weerhouden om van deze interventies te prafiteren. Een • groepsprogramma op een bijzondere school heeft gedemonstreerd dat oudere adolescenten en jeugdige volwassenen met diagnoses als ernstige ontwikkelingsvertraging, mentale achterlijkheid en autisme kunnen profiteren van zo'n model als het is aangepast aan bun speciale leerbehoeften. De meest effectieve veranderingen waren: het verkorten van sessies, het simplificeren van de inhoud van het aangeboden programma, het gebmik maken van regelmatige herhaling en bekrachtiging en het aanbieden van begeleiding aan deelnemers bij het maken van hun apd rachten. Met literatuuropgave.

28 Langhlnrichsen-Rohling, J., P. Neidig Violent backgrounds of economically disadvantaged youth; risk factors for perpetrating violence? Journal of family violence, 10e jig.. nr. 4, 1995, pp. 379-397 Verslag wordt gedaan van een onderzoek naar de ervaring en het gebruik van geweld met betrekking tot

ouders, broers en zussen, vrienden en vreemden. De onderzochte groep bestaat uit 337 jongens en 137 meisjes met een gemiddelde leeftijd van 18 jaar die deelnemen aan het Job Corps-project Dit is een armoedeproject dat wordt gesubsidieerd door de overheid en dat een beroepsopleiding geeft aan jongeren in een economische achterstandspositie. Uit het onderzoek bleek dal het zien, eivaren en bedrijven van geweld erg veel voorkwam in deze risicogroep. De meerderheid die gewelddadige ervaringen had, meldde bovendien dat daarbij het gebruik van of de dreiging met een wapen was voorgekomen. Meer jongens dan meisjes meldden geweld te hebben gebruikt tegen vrienden en vreemden. Meer meisjes clan jongens waren getuige geweest van ouderlijke agressie. Slachtofferschap van de ouders was geen voorspellende factor voor agressie tegen broers en zussen, vrienden en vreemden. Het voorspelde wel een toenemend gewelddadig gedrag tegenover ouders. Vooral bij meisjes verminderde het getuige zijn van ouderlijke agressie de kans op gewelddadig gedrag tegenover de ouders. De onderzoekers concluderen ander meer dat het geboden is om in de Job Corps-training aandacht te besteden a an technieken om conflicten op te lossen. Met literatuuropgave.

29 Rose, Li., W. Meezan Variations 0 perceptions of child neglect Child welfare, 75e jrg., nr. 2. 1996, pp. 139-160 Verwaarlozing lijkt weliswaar de grootste categorie binnen kindermishandeling in de Verenigde Staten. maar er is onduidelijkheid over de precieze inhoud van het begrip verwaarlozing. Met dit onderzoek

Literatuuroverzicht

trachten de auteurs dit begrip te verduidelijken door na te gaan hoe moeders uit drie verschillende ethnische groepen (blank, zwart, latijns-amerikaans) en twee groepen deskundigen uit de kinderbeschermingswereld (raadsonderzoekers en maatschappelijk werkers) uit Chicago oordelen over de ernst van negen vormen van verwaarlozing: uitbuiting, onvoldoende toezicht, psychisch ongezonde huiselijke omstandigheden, onvoldoende emotionele aandacht onvoldoende medische zorg, onvoldoende aandacht voor scholing, onvoldoende (zorg voor) eten, onvoldoende zorg voor kleding en inadequate huisvesting. Vervolgens worden de denkbeelden van de moeders en die van de deskundigen onderling vergeleken. Het blijkt dat moeders afkomstig uit de minderheidsgroepen bepaalde vormen van verwaarlozing ernstiger vinden dan de blanke moeders (m.n. uitbuiting, onvoldoende toezicht en psychisch ongezonde huiselijke omstandigheden). Daarnaast beschouwen de raadsonderzoekers de meeste vormen van verwaarlozing als ernstiger dan de maatschappelijk werkers. Tenslotte vinden de deskundigen alle vormen van verwaarlozing in z'n algemeenheid minder ernstig dan de moeders. De vijf groepen blijken de negen vormen van verwaarlozing verschillend te beoordelen op grond van de potentiele schade die erdoor aan het kind kan worden toegebracht. Met literatuuropgave. Politie 30 INinright, T.L. The perpetrator as person; theological reflections on the Just War tradition and the use of force by police

87

Criminal justice ethics, 14e jrg., nr. 2, 1995, pp. 37-56 Sinds het einde van de Koude Oorlog richten burgers en politici in de Verenigde Staten hun aandacht op andere problemen van leven en dood, m.n. criminaliteit en geweld op straat en de bestrijding daarvan, zo stelt de auteur. Er is momenteel sprake van een oorlogvoering tegen criminaliteit door de politie, waarbij jaarlijks 600 verdachten worden gedood, 1200 worden beschoten en verwond en nog eens 1800 worden beschoten en niet geraakt Het gebruik van geweld, en dan speciaal dodelijk geweld, door de politie verdient volgens de auteur een nauwkeurige reflectie. Hij gaat allereerst na wat de algemene theologische standpunten zijn t.a.v. geweld. Vervolgens haalt hij E.A. Malloy's The Ethics of Law Enforcement and Criminal Punishment' aan en concludeert met hem dat de toepassing van de 'gerechtvaardigde oorlog'-traditie, welke christelijke wortels heeft, een ethisch raamwerk voor het functioneren van de politie kan opleveren onder de huidige omstandigheden in de Verenigde Staten. Vervolgens wordt de geschiedenis die leidde tot de autorisatie van het gebruik van geweld binnen de politie beschreven. De roep om een geschikt model van rechtshandhaving wordt benadrukt. De plaats van geweld binnen het politiewerk wordt aangeduid. En de auteur geeft aan wat de huidige politie-statuten en -richtlijnen zijn t.a.v. het gebruik van geweld. Of christenen kunnen functioneren binnen het politie-apparaat zal afhangen van de functie die bekleed wordt en de kerk %Nam/an men lid is, zo luidt de conclusie.

88

Justitiffle verkenningen, jrg. 23, nr. 1, 1997

Ve rslaving 31

gedetineerde druggebruikers vast te stellen. Met literatuuropgave.

Farabee, D., E. Fredlund Self-reported drug use among recent* admitted jail inmates; estimating prevalence and treatment needs Substance use and misuse, 31e jrg., nr. 4, 1996, pp. 423-435 Onderzoekers van druggebruik zijn veelal afhankelijk van de eigen opgave daanran door de betrokkenen. Vooral bij onderzoek onder gedetineerde druggebruikers is er eon aanzienlijke discrepantie tussen het werkelijke gebruik van drugs en de eigen opgave daarvan. In het onderhavige onderzoek is deze discrepantie tussen eigen opgave en objectieve meting van druggebruik door middel van analyse van hoofdharen nader geexploreerd. De onderzoekgroep bestond uit 375 gedetineerden die in 1994 in het huis van bewaring te Houston waren ingesloten. Deze gedetineerden werden geinterviewd. Verder werd hun hoofdhaar geanalyseerd. Nagegaan werd vervolgens waarin gedetineerde druggebruikers die daarvoor in de interviews niet uitkwamen, verschilden van hen die dat wel deden. Er bleken drie verschillen te zijn. Spaanssprekende gedetineerden waren eerder geneigd hun druggebruik te verzwijgen en hetzelfde gold voor gedetineerden die door de interviewers als oneerlijk werden gekwalificeerd. Gedetineerden die in het verleden een behandeling hadden ondergaan wegens druggebruik. waren doorgaans eerlijker in hun opgaven. Tenslotte bleek nit het onderzoek dat gedetineerde druggebruikers die verslaafd waren, hun gebruik veel vaker erkenden dan niet-verslaafde gebruikers. Het laatste impliceert dat eigen opgaven van druggebruik heel goed benut kunnen worden om de behandelingsnoodzaak onder

32 Lap, M. Dealers dice and dope The international journal of drug policy, 6e jrg., fir. 4, 1995, pp. 258-266 Het fijdschrift The international journal of drug policy inmiddels al weer aan zijn 7e jaargang toe. is destilds met een flinke dosis Nederlanders opgericht onder meer ten behoeve van openhartige internationaal vergelijkende analyses van de drugsproblematiek Uit ons land zou het nodige materiaal zijn aan te dragen. gezien onze traditie van unverschamt onder2oek naar de werkelijkheid van de drugs. Daarmee zouden tevens de luiken worden opengegooid voor de introverte blik van de zelfgenoegzame Hollander. Althans in het eerste streven lijkt het tijdschrift enigszins geslaagd. In de Nederlandse benadering is de laatste jaren meer aandacht gekomen voor het voork6men van overlast en criminaliteitspreventie, naast de zorg voor en behandeling van de verslaafde. De auteur betoogt dat het lastiger is met deze problematiek on te gaan waar het illegale genotsmiddelen betreft clan in het geval van alcohol, tabak en gokken. Aan deze stelling wordt in het artikel verder echter weinig handen en voeten gegeven. Er wordt eon aantal dwang-en-drang projecten voor criminele harddrugsverslaafden opgenoemd. Vervolgens gaat de auteur in op gemeentelijke regelgeving rond houseparties in verband met XTC-gebruik. Voorts wordt iets over khat gezegd en worden, in een wellicht als logisch bedoelde volgorde, de AHOJ-G criteria in relatie tot de verkoop van cannabis in coffeeshops opgesomd. Tenslotte wordt nog even

89

Literatuuroverzicht

verwezen naar (de eerste berichtgeving over) de Drugnota van het kabinet uit 1995, zonder dat hier enige analyse of conclusie aan wordt verbonden.

33 Neeleman, J., M. Farrell e.a Methadone country report; the Netherlands The international journal of drug policy, 6e jrg., nr. 4, 1995, pp. 250-257 Het Nederlandse drugsbeleid wordt al sinds jaren gekenmerkt door een in internationaal opzicht ruimhartig accent op verslavingszorg. Ook de 'dwang en drang'-aanpak sinds het eind van de jaren tachtig, in nauwe samenwerking tussen justitie en zorgsector, leunt sterk op zorg/ behandeling als alternatief voor de meer repressieve vrijheidsstraf. Een goed voorbeeld hiervan zijn de 'straatjunken-projecten' in verschillende steden in het land: aan hoog-criminele verslaafden die steeds weer op het politiebureau terechtkomen, wordt nochtans de optie aangeboden te kiezen voor (drang)behandeling in plaats van voorlopige hechtenis. Grootschalige methadonverstrekking ligt aan de basis van de Nederlandse drugsaanpak. De onderzoekers laten zien dat vanaf de jaren tachtig de methadonverstrekking nog in omvang is toegenomen. De gegevens in het artikel zijn al wat ouder; bovendien is een en ander soms wat zonder een overdaad aan samenhang bij elkaar gezet Niettemin geven de auteurs aardig inzicht in de typisch Nederlandse aanpak van het drugprobleem: op consensus gericht, veel afstemming, en met een zekere filantropische inslag. Met literatuuropgave.

34 Webb, VJ., MA. Delone Drug use among a misdemeanant population; exploration of a legal syllogism of the 'drug war' Crime, law & social change, 24e jrg., nr. 3, 1996, pp. 241-255 De auteurs betogen dat bij het verband tussen drugsverslaving en criminaliteit altijd te vanzelfsprekend wordt gedacht aan de wat zwaardere delicten, zoals diefstal met geweld, beroving en inbraak. De Amerikaanse war on thugs is huns inziens dan ook mede gebaseerd op de onterechte gelijkstelling van drugsmisbruik en zwaar crimineel gedrag. Het 'syllogisme' zou dan ongeveer luiden: verslaafden zijn crimineel; voor hun drugs plegen ze juist de zwaardere misdrijven; dus de war on drugs is gerechtvaardigd. De auteurs stellen hier tegenover dat vele drugverslaafden juist kleinere vergrijpen plegen om aan hun geld te komen, en dat het beter ware indien de justitiele aanpak van verslaafden zorgvuldiger onderscheid maakte naar deze subgroepen. Een analyse van politie-urinemonsters bij arrestanten in Omaha, Nebraska (het in de VS redelijk wijd verbreide Drug Use Forecasting systeem) bevestigt hun hypothese. Drugverslaafden behoren evenzeer tot de categorieen kleinere delictplegers als tot de zwaardere. Aileen het gebruik van cocaine blijkt vaker voor te komen bij de zwaardere klanten dan bij de lichtere; bij zowel cannabis als heroine is er weinig verschil. Voor de 'morele paniek' over de zwaar-criminele drugverslaafde die de Amerikaanse samenleving, althans in het officiele discours, opnieuw in haar greep heeft, is volgens de onderzoekers dan ook geen gegronde reden. Met literatuuropgave.

legelele verkenningen, kg. 23, ft. 1, 1997

Slachtofferstudies 35 Gagne, P. Identity, stmtegy and feminist poetics; clemency for battered women who kill Social problems, 43e jrg., nr. 1, 1996, . pp, 77-93 De vrouwenbeweging wordt o.a. veel geprezen om hear inspanningen vrouwenmishandeling als sociaal probleem onder de aandacht van het publiek te brengen. In dit artikel wordt specifiek gekeken naar de invloed van feministische strategieen en tactieken binnen vrouwenbeweging in Ohio op het besluit door de Gouvemeur clementie te vedenen aan 26 vrouwen, die werden vastgezet nadat zij hun mishandelende partner of stiefvader hadden vermoord of aangevallen. Vanuit postmodeme, scherpe en feministische kritieken op liberaaldemocratische theorieen zet de auteur de definitie van activisme uiteen en laat ze zien wat de strategieen en tactieken zijn, die door de feministische beweging werden gehanteerd. Ze constateert dat feministes vaak hun carrieres on persoonlijke relaties aanwendden on het bewustwordingsproces bij de betreffende groepen vrouwen in de gevangenis in gang to zetten. Vanuit de nieuwe democratische ruimte die so ontstond, ontwikkelde zich een sociale beweging in de vrouwengevangenis en werden de mogelijkheden on autodteiten on publiek to benaderen uitgebreid. Er wordt vervolgens nagegaan op welke wijze de feministes die structurele omstandigheden creeerden, waaronder clementie mogelijk werd. De auteur geeft tenslotte aan welke strategieen on tactieken sociale bewegingen dienen aan te wenden als zij zich in eon politieke en culturele omgeving bevinden die vijandig staat tegenover hun &Oen en doelgroep. Met literatuuropgave.

90

Boeken en rapporten

Onderstaande publikaties kunnen te leen worden aangevraagd bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, Schedeldoekshaven 130, Den Haag, tel 070-3706553(514. Albers, P. Met recht herzien ; een onderzoek naar de beleidsvoorbereiding en implementatie van de eerste en tweede fase van de herziening van de rechterlijke organisatie (proefschnft)

91

European Institute of Public Administration (EIPA) Undercover policing and accountability from an international perspective: symposium documentation Maastricht, EIPA, 1996

Gilmore, W.C. Dirty money; the evolution of money laundering counter-measures Strasbourg, Council of Europe, 1996

Greenwood, P.W., K.E. Model e.a. Diverting children from a life of crime; measuring costs and benefits

Tilburg, Tilburg University Press, 1996

Santa Monica, Rand Corporation, 1996

Boumeester, H., F. Wassenberg Video voor veiligheid? Effecten van camerabewaking in de Bijlmermeer

Greve, W., D. Hosser, P. Wetzels Bedrohung durch Kriminalitat im Alter; Kriminalitatsfurcht alterer Menschen als Brennpunkt einer Gerontviktimologie

Delft, Onderzoeksinstituut OTB/TU Delft, 1996

Bovenkerk, F. (red.) De georganiseerde criminaliteit in Nederland; het anninologisch onderzoek voor de parlementaire enquete-commissie opsporingsmethoden in discussie Arnhem, Gouda Quint, 1996

Boxtel, 0. van Verslag van het project 'hoe (be)leven tehuisjongeren' Nijmegen, Stichting Lindenhout 1996

Bruijn, A. de Firma Fraude; een handleiding om door te dringen in de mistige wereld van ondernemende misdadigers en misdadige ondememers Rotterdam, Stichting Preventie Economische Criminaliteit, 1996

Combessie, Ph. Prisons des villes et des campagnes; etude d'ecologie sociale (proefschrift) Paris, Les editions de l'atelier, 1996

Doob, A.N., V. Marinos, K.N. Varma Youth crime and the youth justice system; a research perspective Toronto, University of Toronto, Centre of Criminology, 1996

Baden-Baden, Nomos Verlagsgesellschaft, 1996

Gruter, P., Ch. van Oosterwijk Jonge overvallers in de randstad; tussen tridgebrek en tijdverdnjf Den Haag, Politie Haaglanden, Bureau Analyse en Research, 1996

Huisman, W., C.M. Joubert Gedogen; een verschijnsel van alle tijden en alle plaatsen? Amsterdam, Vrije Universiteit 1996

Koopmans, I.M. De strafbaarstelling van milieuverontreiniging; een rechtsvergelijkende studie naar de administratief afhankelijke structuur van het milieustrafrecht (proefschrift) Arnhem, Gouda Quint, 1996

Mays, G.L., T. Gray (red.) Privatization and the provision of correctional services; context and consequences Highland Heights, Northern Kentucky University, 1996

Ministerie van Binnenlandse Zaken Een kleurnjk korps; politic in een multiculturele samenleving Den Haag, Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1996

92

Justkiele verkenningen, pg. 23, nr. 1, 1997

Minlee-s-Black, C., R Mayhew, A. Percy The 1996 British Crime Survey England and Wales London, Home Office Research and Statistics Directorate, 1996

Punch, M. Dirty business: exploring corporate misconduct; analysis and cases London, Sage, 1996

die niet voor een kosteloos rapport in aanmerking komen, te bestellen bij Gouda Quint BV, postbus 1148, 6801 MK Arnhem, telefoon: 026-4454762. Een complete lijst van de WODCrapporten is te verkrijgen bij het WODC (tel.: 070-370 65 54). Hieronder volgen de titelbeschffivingen van de in 1994 en 1995 verschenen rapporten.

Santa, Service des &Mires europeennes

Bedem, R.F.A. van den, J.C. van den Brink en Li. Verhagen

Le placement sous surveillance blectronigue; sommaire Puns, Senat, 1996

Grenzen aan hereniging; de regels met betrekking tot het bestaansmiddelenvereiste per september 7993 1995, O&B nr. 139

Felchlin, A, E. Mailer

Bol,

Drogenpolitische Szenaden Bern, Bundesamt fur Gesundheitswesen, 1996

Gedragsbeindoeding door strafrechtelijk ingnjpen; een literatuurstudie 1995, O&B nr. 140

Tonry, M.

Leuw, Ed.

Sentencing matters New York, Oxford University Press, 1996

Reddrve na ontslag uit tbs 1995, 083 nr. 141

Wal, G. van der, PJ. van der Maas

Kruissink, M. en E.G. IMersma

Euthanasia en andere medische beslissingen rond het levenseinde; de praktijk en de meldingsprocedure Den Haag, Sdu, 1996

hist-ask in bednjven; daders, aangiftes en slachtoffers onderzocht 1995, O&B nr. 142

Wed, H.G. van der

Mensen deugen niet; leve het recht Assen, Van Gorcum, 1996

De WODC rapporten -

Weal, C. van der m.m.v. BJ.W. Docter-Schamhardt Heger beroep en de integratie; onderzoek near strafzaken, civiele zaken en de unus in appal 1995, O&B nr. 143

Spaans, E.C. Om zo veel mogelijk belanghebbenden te informeren over de onderzoeksresultaten van het WODC wadi een beperkte oplage van de rapporten kosteloos verspreid onder functionarissen, werkgroepen en instellingen binnen en buiten het Ministerie van Justine. Dit gebeurt aan de hand van een verzendlijst die afhankelijk van het ondetwerp van het rapport opgesteld wordt. Vanaf 1 januari 1989 worden de rapporten in de reeks Onderzoek en Beleid uitgegeven door Gouda Quint BV. Rapporten die ná deze datum zijn verschenen, zijn voor belangstellenden,

Werken of zitten; de toepassing van werkstraffen en korte vnjheidsstraffen in 1992 1995, O&B nr. 144

Essers, A.A.M., P. van der Laan en P.N. van der Veer Cashba; een intensief dagprogramma voor jeugdige en jongvolwassen definguenten 1995, 083 nr. 145

Kruissink, M., LW. Blees Een schot in de roos? Evaluatie van pilotbureaus schietwapenondersteuning in twee politieregio's 1995. O&B nr. 146

Boeken en rapporten

Hesseling, R.B.P., U. Aron Autokraak verminderd of verplaatst? De effecten van een Rotterdams project tegen diefstal uit auto 1995, O&B nr. 147 Doonnhein, L., N. Dijkhoff Toevlucht zoeken in Nederland 1995, O&B nr. 148 Mertens, N.M. Gezinsvoogden aan het werk; de uitvoering van de ondertoezichtstelling in 1993 1995, O&B nr. 149 Wartna, B.SJ., M. Brouwers De deconcentratie van D&J; wijzigingen in de organisatie van het Nederlandse gevangeniswezen 1995, O&B nr. 150 Leeuwen, S. van, A. Klijn, G. Paulides De toegevoegde kwaliteit; een ex ante evaluatie van de werking van inschnjfvootwaarden in de Wet op de rechtsbijstand 1995, O&B nr. 151 Berg, EA.I.M. van den, RJJ. Eshuis Grote strafrechtelijke milieuonderzoeken 1995, O&B nr. 152 Hoekstra, S.M., Ed. Leuw Dwangopname onder de Krankzinnigenwet 1996, O&B nr. 153 Beenakkers, E.M.Th., A.Y. Guerin Binnentredende gerechtsdeurwaarders; het machtigingsvereiste in de praktijk 1996, O&B nr. 154 Reijne, Z., R.F. Kouwenberg en M.P. Keizer Tappen in Nederland 1996, O&B nr. 155 Nelen, J.M., V. Sabee m.m.v. RI. Kouwenberg en R. Aidala Het vermogen te ontnemen; wetsevaluatie - fase 2 1996, O&B nr. 156

93

Blees, LW., M. Brouwers Taakstraffen voor minderjarigen; toepassing en uitvoering opnieuw belicht 1996, O&B nr. 157 Terlouw, GJ., U. Aron Twee jaar MOT; een evaluatie van de uitvoering van de Wet melding ongebruikelijke transacties 1996, O&B nr. 158 Boendermaker, L, C. Verwers Een veld in beeld; een beschnjving van het werk in de justitiele behandelinrichtingen 1996, O&B nr. 159 De door het WODC in eigen beheer uitgegeven rapporten, evenals de rapporten die zijn verschenen onder auspicien van de CWOK, zijn zolang de voorraad strekt gratis te verkrijgen bij het WODC (mw. A. Weide-Eind, 070-370 65 54 tot 15.00u). In 1994 en 1995 verschenen de volgende rapporten: Kleiman, W.M., E.A.I.M. van den Berg, m.m.v. EJ.A. van der Linden Overtredende overheden; vervolgingsbeleid inzake milieudelicten 1995, WODC, K35 Wartna, B.S.J. en R. Aidala De vakopleidingen van hvb Havenstraat; resultaten in termen van werk en recidive 1995, WODC, K36 Leuw, Ed. en M. Brouwers AVC-Proloog; een effectevaluatie 1995, WODC, K37 Berg, E.A.I.M. van den (red.) De markt van misdaad en milieu; deel 1 WODC, 1995, K38 Berg, E.A.I.M. van den (red.) De markt van misdaad en milieu; deel 11: de grijze en groene deelmarkten WODC, 1995, K39 Boendermaker, L. Jongeren in justitiele behandelinrichtingen 1995, WODC, K40

94

JustitIdle verkenningen, Jr. 29, nr. 1, 1997

Guerin, AS. en R.B.P. Hesseling

Beenakkers,

Criminaliteitspreventie via integmal buurtbeheer; beschrijving van criminaliteitspreventiemaatregelen in Arnhem, Eindhoven en Amsterdam

Het plannen van detentie; een literatuumerkenning naar de 'sentence planning' in een aantal lam/en

1995, WODC, K41 Beenakkers, E.M.Th., M. Grapendaal Lekken en lekkers; een verkennend onderzoek naar het lekken van vertrouwelijke infonnatie naar de pers

1995, WODC, K42 Eshuis, RJJ., EA.I.M. van den Berg

1994, WODC, Literatuurverkenning nr. 2 Bol, M.W. Ontsnappen aan de gevangenis; Europese pogingen om de korte (en/of voorwaardellike) vnjheidsstraf terug te dringen

Dossier TCR; lien jaw' schone schijn

1995, WODC, Literatuurverkenning nr. 3 Baas, NJ.

1996, WODC, K43 Sabee, V., W.M.EH. Beijers

Elektronisch toezicht in een aantal landen

Evaluatie Parcon-experiment; over particuriere en collect/eve handhaving van parkeerbeleid en fiscalisering van parkeerboetes

1995, WODC, Literatuurverkenning nr. 4 Baas, NJ.

1996, WODC, K44 Cozijn, C. Wet en Besluit politieregisters; een inventafisatie van knelpunten in de politiepraktijk

1996. WODC, K45 Wetten, J.W. van, EALM. van den Berg, RJJ. Eshuis, M. Brouwers Evaluatie 0M-Milieukaart

1996, WODC, K46 Wartna, BJS., R. Aidala en P.N. van der Veer RETour Helmond; msultaten van een nieuw mintegratieproject voor gedetineerden

1996, WODC, K47 Baas, NJ. Blokkeringstechnieken tegen geweld via de audiovisuele media

1996, WODC, 1<48 Spaans, EC. Aan banden gelegd; tussenverslag onderzoek elektrisch toezicht

1996, WODC, K49 Beenakkers, Amerikaanse kampementen; een literatuurverkenning naar 'boot camp prisons' in de Verenigde Staten

1993, WODC, Literatuurverkenning nr. 1

Subjectieve pakkans bij snelheiorsovertredingen

1995, WODC, Literatuurverkenning nr. 5 Baars-Schuyt, A.H. 1411wassen op de Nederlandse Antillen en Aruba

1996, WODC. Literatumerkenning nr. 6

Auteursrecht voorbehouden. Behoudens uitzondering door de Wet gesteld, mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende(n) op het auteursrecht c.q. de uitgever van deze uitgave, door de rechthebbende(n) gemachtigd namens hem (hen) op te treden, niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderzins, hetgeen ook van toepassing is op de gehele of gedeeltelijke bewerking. Het verlenen van toestemming tot publikatie in dit tijdschrift houdt in: 1. dat de auteur de uitgever machtigt om de door derden verschuldigde vergoeding voor kopieren conform artikel 17, lid 2, Auteurswet 1912 en het KB van 20 juni 1974, Staatsblad 351 ex artikel 16B 1912 te doen geldend maken door en overeenkomstig de statuten en reglementen van de Stichting Reprorecht te Amsterdam. 2. dat de auteur de Uitgever machtigt om zijn rechten ex artikel 16 sub A ten vierde Auteurswet 1912 (bloemlezingen) geldend te maken volgens dezelfde beginselen als die van de Stichting Reprorecht. Een en ander behoudens uitdrukkelijk voorbehoud zijdens de auteur.

197 Kunst en criminaliteit - PDF Free Download (2025)
Top Articles
Latest Posts
Recommended Articles
Article information

Author: Horacio Brakus JD

Last Updated:

Views: 6444

Rating: 4 / 5 (71 voted)

Reviews: 86% of readers found this page helpful

Author information

Name: Horacio Brakus JD

Birthday: 1999-08-21

Address: Apt. 524 43384 Minnie Prairie, South Edda, MA 62804

Phone: +5931039998219

Job: Sales Strategist

Hobby: Sculling, Kitesurfing, Orienteering, Painting, Computer programming, Creative writing, Scuba diving

Introduction: My name is Horacio Brakus JD, I am a lively, splendid, jolly, vivacious, vast, cheerful, agreeable person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.